Overslaan en naar de inhoud gaan

Vink Fringilla coelebs

Foto: Louis Westgeest

Indeling

Fringilla [genus]
(2 soorten in totaal / 2 gevestigd)
coelebs [soort] (2/1)

Herkenning
15 cm. Beide sexen te onderscheiden van andere vinken door witte buitenste staartpennen, witte kleine dekveren en dubbele witte vleugelstreep op binnenvleugel. Mannetje met blauwgrijze kop met rossig bruine kopzijden, warm roodbruine mantel en rug, olijfgroene stuit, zwarte staart en vleugels en rossig bruine onderdelen. Vrouwtje voornamelijk grijsbruin. Snavel sterk en puntig. Kopveren soms iets opgezet, als kleine kuif. Schuifelende gang. 's Winters in groepen, vaak samen met Keep, andere vinken, gorzen en leeuweriken.

Verspreiding en voorkomen
Komt voor in Verenigd Koninkrijk, Europa, Scandinavië, Belarus, Oekraïne, Rusland, Kazachstan, Midden-Oosten en Noord-Afrika. In Nederland uiterst talrijke broedvogel, gedeeltelijk wegtrekkend, doortrekker en wintergast in uiterst groot aantal.

Biotopen
Broedt in loof- en naaldbos, boomgaarden, parken, tuinen. 's Winters ook in open landschap en soms in grote troepen op akkers, in duinen en langs wegen.

Voedsel
's Zomers ongewervelde dieren en zaden. 's Winters voornamelijk zaden en vruchten.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 4-5, soms 2-8. Buikig tot rondachtig of ovaal. Glad en glanzend. Lichtblauw, vaak verschillend getint of gevlekt met roze, soms grotendeels de blauwe kleur vervagend. Schaars gespikkeld, gestreept en gekrabbeld met donker kastanjebruin, meestal met roze vervagende randen aan de tekens. Zelden met zeer zwakke tekening of ongetekend. Formaat 19,5 x 14,6 mm.

Geluiden
Roep een helder 'pink', in vlucht 'juup'. Zang luid en aflopend in toonhoogte.

Publicatie