Overslaan en naar de inhoud gaan

Kleine jager Stercorarius parasiticus

Foto: Berry van der Hoorn

Indeling

Stercorarius [genus] (4/0)

Herkenning
41-46 cm (staartveren tot 11 cm). Ongeveer zo groot als stormmeeuw. Meestal kleiner en minder fors met smallere vleugels dan middelste jager en groter en zwaarder dan kleinste jager, maar er is met beide soorten overlap. Verenkleed van adult variabel, van een lichte vorm tot een vrijwel zwarte vorm. Lichte vorm als lichte vorm Middelste met zwarte kap, bruine bovendelen, gelig-witte onderdelen, en meestal opvallende witte vleugelvlekken. Verlengde staartveren met scherpe punt. Adult met zwarte snavel en poten. Vlucht gracieus, vleugelslagen afgewisseld met lange valkachtige glijvluchten, vooral bij achtervolging van andere vogels. Juveniel gebandeerd en moeilijk te onderscheiden van middelste jager en kleinste jager.

Verspreiding en voorkomen
Broedt met name aan de kusten van het noordse halfrond. Overwintert in Zuid-Amerika, Zuid-Afrika en Australië. Is trekvogel. In Nederland doortrekker in vrij klein aantal.

Biotopen
Open zee en kustwateren, op trek ook wel op binnenwateren (meren, rivieren).

Voedsel
Achtervolgt andere zeevogels, zoals sterns en meeuwen, om hun prooi (vis) af te pakken, maar eet ook dode dieren. In broedtijd ook ongewervelde dieren en bessen.

Eieren
Eieren in legsel meestal 2, zelden 1-3. Buikig. Glad en slechts zwak glanzend. Olijfgroen to oliebruin, dokbruin, of lichtgroen; met donkerbruine of lichtgrijze vlekken, stippels en krabbels, meestal bij of rond de stompe pool. Formaat 55,1 x 37,9 mm.

Geluiden
Op zee meestal zwijgzaam. In broedgebied verschillende roepen, zoals een nasaal 'skee-eer', 'cack-cack-cack', etcetera.

Publicatie