Overslaan en naar de inhoud gaan

Noordse stormvogel Fulmarus glacialis

Foto: Hans van der Meulen

Indeling

Fulmarus [genus] (1/0)
glacialis [soort]

Herkenning
45-50 cm, spanwijdte 100-112 cm. Groter dan Stormmeeuw. Lijkt oppervlakkig gezien op een meeuw, maar robuuster gebouwd, met korte dikke nek en smalle recht gehouden vleugels zonder zwarte punten. Snavel gelig, kort en dik en geheel anders gebouwd dan meeuwensnavel; poten rozig of blauwig. Vlucht typisch stormvogelachtig, met lange glijvluchten op stijve vleugels, afgewisseld met snelle ondiepe vleugelslagen. Kop, nek en onderdelen wit; rug, bovenvleugels, stuit en staart grijs; vleugels naar punten toe geleidelijk donkerder, maar met lichte vlek op basis van handpennen. Donkere kleurvorm geheel donkergrijs, maar er zijn vele tussenvormen, met name in uiterste noorden van gebied.

Verspreiding en voorkomen
Broedt aan de kusten van de noordelijke hemisfeer. In Nederland doortrekker en wintergast in groot aantal.

Biotopen
In ondiep kustwater. Broedt soms ver in het binnenland op open (gras)land. Soms aan gebouwen.

Voedsel
Voornamelijk kreeftachtigen, vis, inktvisachtigen en afval. Foerageert door zwemmend prooi van oppervlak te pikken. Veelvuldig aanwezig bij vissersboten, waar overboord gezette afval wordt geconsumeerd.

Eieren
Aantal eieren in legsel gewoonlijk 1, zelden 2. Meestal buikig. Dof wit met een licht ruw oppervlak. Formaat 74 x 50,5 mm.

Geluiden
Op broedplaatsen 'kakelende' en gutturale geluiden. Buiten kolonies zwijgzaam.

Publicatie