Herkenning
38-44 cm. Kleiner, meer eendachtig en met kortere snavel dan andere zaagbekken. Mannetje lijkt geheel wit met opvallende zwarte oogvlek en streep vanaf oog tot achterhoofd; op korte afstand is zwart op middenrug zichtbaar, evenals twee zwarte lijnen op borstzijden en een op schouder. Flanken donkergrijs gespikkeld, stuit en staart grijszwart, onderdelen wit; snavel blauwgrijs, poten leigrijs. In vlucht tonen vleugels opvallend zwart-wit patroon: handpennen zwart, binnenste vleugelhelft wit met twee zwarte lijnen op achterste gedeelte. Vrouwtje met kastanjebruine kruin, achterhoofd en achternek, contrasterend met wit gezicht en keel; teugel zwartachtig; rug, borst en flanken grijs, onderdelen wit; witte vleugelvlek in vlucht kleiner dan bij mannetje; snavel donkergrijs. Juveniel als vrouwtje maar met bruinig witte vleugelvlek en teugel niet zwart.
Verspreiding en voorkomen
Broedt in een groot gebied van Noorwegen tot Oost-Siberië. Trekt in de winter naar gefragmenteerde gebieden in Europa en kleine gebieden in Zuidwest-, Centraal-, en Oost-Azië. In Nederland een wintergast in vrij klein aantal.
Biotopen
Grote zoetwatermeren, zoals het Markermeer en het IJsselmeer.
Voedsel
Duikt (tot 4 m) overdag naar voedsel. 's Winters en in het vroege voorjaar voornamelijk kleine vis; rest van jaar ook waterinsecten. Prooi wordt meestal naar boven gebracht.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 6-9, soms 5-14. Elliptisch tot buikig. Glad enigszins glanzend met een dikke schaal. Crèmeachtig tot licht geelbruin. Formaat 52,5 x 37,5 mm.
Geluiden
Zwijgzaam, mannetje laat soms een schorre, knarsende roep horen.
Publicatie
- Oosterbroek, P., Roselaar, C.S. & P. Schalk (eds.). Vogels van Europa. ETI BioInformatics. [link]