Overslaan en naar de inhoud gaan

Aziatische essenprachtkever Agrilus planipennis

Foto: David Cappaert

Indeling

Agrilinae [subfamilie]
Agrilus [genus] (18/14)

De volwassen Aziatische essenprachtkever is een langwerpige, groen metallisch gekleurde prachtkever van 8-15 mm lang en 3,1-3,4 mm breed. Het zeer grote genus Agrilus telt op wereldschaal bijna 2800 soorten, waarvan er ongeveer 120 in Europa en 14 in Nederland voorkomen (Jendek 2006, Bellamy 2008, Vorst 2009, Teunissen & Vendrig 2017). De soorten van dit genus zijn relatief eenvormig. Determinatie van Agrilus-soorten is doorgaans een lastige zaak, zeker wanneer de herkomst niet bekend is.

De witte, weke larven zijn slank, afgeplat en ontberen, net als andere prachtkeverlarven, ogen en poten. De steviger kop is bruin, relatief klein en deels verborgen in het vergrote eerste segment van het borststuk. Het laatste achterlijfssegment draagt, zoals bij alle Agrilus-larven, twee bruine stekeltjes (urogomphi). Volgroeide larve van het laatste stadium meten 26-32 mm (Haack et al. 2002).

De larven maken bij het vreten door het cambium een kenmerkend gangenstelsel achter, dat deels met frass gevuld is. Gedurende de ontwikkeling van de larven neemt de diameter van de meanderende gang gestaag toe. Het merendeel van de gangen is hierbij doorgaans tangentiaal georiënteerd. Diverse cambium-bewonende prachtkeverlarven laten een vergelijkbaar vraatbeeld van meanderende of zigzaggende gangen zien. De uitsluipgaten van A. planipennis hebben de voor prachtkevers kenmerkende D-vorm.

Ook de aanwezigheid van fors uitgevallen prachtkevervraat aan Nederlandse essen zou op de aanwezigheid van Agrilus planipennis kunnen duiden. Nadat de boosdoener gevlogen is blijven dergelijke sporen nog jaren zichtbaar. Het gaat dan om de vraatgangen en de voor prachtkevers kenmerkende D-vormige uitsluipopening in de schors. De vraatsporen van de veel kleinere op essen levende prachtkever A. convexicollis zijn duidelijk minder fors uitgevallen. De larven van de inheemse es-bewonende schorskevers (Scolytinae) Hylesinus fraxini (Panzer, 1799), H. varius (Fabricius, 1775), H. oleiperda (Fabricius, 1793) en H. crenatus (Fabricius, 1787) vreten ook gangen onder de schors van kwijnende bomen. Slechts de vraatsporen van Hylesinus crenatus, de zwarte essenbastkever, komen qua afmeting in de buurt van die van A. planipennis. Bij deze schorskever is er echter altijd sprake van een door de imagines aangelegde horizontale moedergang (3 mm breed en ca. 8 cm lang), van waaruit de larvengangen vertrekken, hetgeen een heel ander vraatbeeld oplevert (Ehnström & Axelsson 2002).

De uitsluipopening is ook nooit D-vormig.De meeste van de 13 Nederlandse Agrilus-soorten zijn kleiner dan 8 mm, en kunnen daarom louter op grond van hun lengte al van A. planipennis onderscheiden worden. De op eiken Quercus sp. levende Agrilus biguttatus (Fabricius, 1777) wordt tot 13 mm, maar is doorgaans blauw metallisch en heeft op elk dekschild een onopvallend wit haarvlekje, dat op driekwart van de dekschildlengte tegen de naad gelegen is. Agrilus sinuatus (Olivier, 1790), de perenprachtkever, kan tot 10 mm lang worden, maar is paars metallisch van kleur en leeft op bomen en struiken van de rozenfamilie (Rosaceae). De enige Nederlandse prachtkever die op es leeft is A. convexicollis Redtenbacher, 1849. Deze soort is slechts 3,5-5,5 mm lang, en is bij ons zeldzaam en alleen bekend van oostelijk Noord-Brabant en Limburg.

Bron

Auteur(s)

Vorst, O.