De waterschorpioen Nepa cinerea is een bewoner van eutrofe, niet vervuilde, stilstaande wateren, hoewel zij ook wel in andere watertypen wordt aangetroffen. Er is saliniteits-tolerantie tot aan de grens oligo-mesohalien. Hoewel ze morfologisch macropteer zijn, zijn de vliegspieren zelden ontwikkeld en zijn waarnemingen van vliegende dieren uiterst zeldzaam. De levenscyclus is univoltien. Overwintering vindt plaats als imago in de bodem, mogelijk ook op het land op vochtige plaatsen. Tijdens de overwintering zijn ze niet of nauwelijks actief. De copulatie vindt in het voorjaar plaats. De grote eieren bezitten 6-8 apicale hoorns. De eieren worden in plantendelen of algenmatten gestoken, zodanig dat de hoorns, die voor de ademhaling dienen, contact hebben met de lucht. De ontwikkeling van ei tot imago vindt plaats gedurende de zomer en vroege herfst. De dieren worden meestal aan de rand van het water aangetroffen, vaak wat ingegraven in de bodem en met de adembuis in contact met de lucht. Zwemmen doen ze langzaam, met afwisselende slagen van de midden- en achterpoten. Doorgaans kruipen ze echter over de bodem of planten. Met name ’s nachts lopen ze ook wel over land.
Bron
Auteur(s)
Hermes, D.J., Aukema, B.