Deze soort dankt zijn naam aan de grote, tangvormige aanhangsels aan het achterlijf van het mannetje. De Nederlandse waarnemingen betreffen waarschijnlijk zwervers, al wijzen vondsten in 2000 op mogelijke vestiging langs de Roer. In het nabije buitenland plant de kleine tanglibel zich voort in beken en riviertjes met grindbanken, veelal gelegen in heuvelachtig landschap. Mannetjes vliegen snel rond in hun territorium en gaan vaak zitten op kale plekken, zoals stenen en strandjes.
Bron
Auteur(s)
Hermans, J., Kalkman, V.J.
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.