Overslaan en naar de inhoud gaan

Watersnuffel Enallagma cyathigerum

Foto: Hans Jonkman

Indeling

Enallagma [genus] (1/1)

Eieren en larven

De eieren worden onder water afgezet op allerlei waterplanten, maar ook op boomstronken (Parr & Palmer 1971). De larven overwinteren in modderige bodems. Na de winter leven ze ook tussen ondergedoken waterplanten (Merritt et al. 1996, Schorr 1990, Verbeek et al. 1986). Anders dan bij veel juffersoorten zijn de larven niet territoriaal of kannibalistisch, waardoor ze in hoge dichtheden kunnen voorkomen. Predators zoals bootsmannetjes hebben geen invloed op het voedselzoekgedrag van de watersnuffel (Chowdhury & Corbet 1988, 1989). De larvenhuidjes worden vooral op uit het water stekende plantenstengels gevonden. De soort kan ook horizontaal uitsluipen, bijvoorbeeld op flab (Heidemann & Seidenbusch 1993).

Imago’s

De imago’s verblijven ver van het water, bijvoorbeeld op heidevelden of langs bosranden, totdat zij geslachtsrijp zijn en terugkeren naar het water (Parr 1976). Zij overnachten op stengels van een bepaalde dikte, waarachter ze zich verstoppen voor predators (Askew 1982). De soort kan in zeer hoge dichtheden langs de waterkant worden aangetroffen, soms honderden individuen per 50 m (Wasscher 1992b). Volwassen mannetjes vliegen vlak boven open water en ze rusten op delen van waterplanten die net boven het wateroppervlak uitsteken. De paring gebeurt tijdens warm en zonnig weer en duurt enkele tientallen minuten. De eieren worden in tandem afgezet, maar het mannetje laat het vrouwtje los wanneer zij volledig onder water verdwijnt. Soms worden vrouwtjes hierbij gepredeerd door vissen of verdrinken ze na het afzetten van de eieren (Doerksen 1980, Fincke 1986, Miller 1990, 1993, 1994).

Fenologie

De eieren komen kort na het afzetten uit. In Zuid-Europa kan zich meer dan één generatie per jaar ontwikkelen, terwijl de levenscyclus in het hoge noorden wel vier jaar kan duren. In Groot-Brittannië ontwikkelen de larven zich gewoonlijk binnen twee jaar, in Noordwest-Europa is een eenjarige cyclus waarschijnlijk de regel (Macan 1974, Parr 1976, Sternberg & Buchwald 1999). Gedurende de hele vliegtijd sluipen er nieuwe watersnuffels uit, in Zwitserland zelfs tot begin november (Askew 1988). In Nederland zijn de laatste verse individuen in midden september waargenomen. De watersnuffel is een zomersoort met een lange vliegtijd. De hoofdvliegtijd duurt van eind juni tot begin augustus. Meldingen uit april en oktober zijn schaars. Voortplantingsactiviteit is gemeld van begin mei tot midden oktober. De gemiddelde levensduur is voor mannetjes iets korter, voor vrouwtjes iets langer dan twee weken. Sommige individuen leven meer dan een maand (Cordero 1994, Garrison 1978, Parr 1976).

Verbreidingsvermogen

De watersnuffel is op lokale schaal mobiel: een aanzienlijk deel van de imago’s verplaatst zich in enkele dagen meer dan 100 m (Garrison 1978, Parr 1976). De soort koloniseert snel nieuwe biotopen. In het zuidoosten van Groot-Brittannië is hij, samen met Orthetrumcancellatum, de eerste kolonist van nieuwgegraven grindgroeven (Merritt et al. 1996).

Bron

Auteur(s)

Dingemanse, N., Mostert, K.

Publicatie