Amoergrondels komen voor in stagnante wateren of wateren met een zwakke stroming, zoals meren, oude rivierlopen, poelen en (laag)veenmoerassen. De soort prefereert wateren met een rijke watervegetatie. De hoogste dichtheid wordt bereikt in wateren in uiterwaarden. Incidenteel komen exemplaren in de rivier voor, voornamelijk als gevolg van overstromingen. Habitats met sterke stroming worden vermeden. In Duitsland komt de soort voor in geïsoleerde visvijvers en zijbeken van de Donau (Nehring & Steinhof 2015). De Amoergrondel is weinig kritisch wat betreft zijn leefomgeving en heeft een brede fysiologische bandbreedte ten aanzien van temperatuur, zuurstofconcentratie en waterverontreiniging. Extreme condities waarbij wateren volledig opdrogen of dichtvriezen tot op de bodem, weten Amoergrondels te overleven. Ze overwinteren in de modderbodem maar kunnen ook overleven bij invriezing in ijs, waarbij zijn metabolisme tot een minimum wordt verlaagd dankzij een natuurlijk ‘antivries’. De soort verdraagt temperaturen tot - 30 °C (Froese & Pauly 2015).
Bron
Auteur(s)
Spikmans, F.