Overslaan en naar de inhoud gaan

Sierlijke witsnuitlibel Leucorrhinia caudalis

Foto: Peter Hoppenbrouwers

Indeling

Libellulidae [familie]
Leucorrhinia [genus] (5/5)
caudalis [soort]

Biotoop

De sierlijke witsnuitlibel komt voor langs beschutte oeverzones van meren en in stilstaande, ongestoorde wateren met een rijke watervegetatie, zoals veenplassen, vijvers en dode rivierarmen. De wateren zijn (matig) voedselrijk en doorgaans omgeven door bos. Door het kleine aantal Nederlandse waarnemingen van de soort zijn biotoopomschrijvingen vooral uit andere Europese landen bekend. L.caudalis plant zich alleen voort in water met een goed ontwikkelde submerse vegetatie van bijvoorbeeld vederkruid (Myriophyllum sp.), hoornblad (Ceratophyllum sp.), kranswieren (Characeae) en fonteinkruiden (Potamogeton sp.). De soort heeft een voorkeur voor water omgeven door bos, maar een hoge oevervegetatie van bijvoorbeeld riet (Phragmites australis) en lisdodde (Typha sp.) kan ook voldoende beschutting geven. Wat verder van de oever is een goed ontwikkelde gordel van zeggen (Carex sp.) en biezen (Scirpus sp.) van belang. Het centrale deel van het water moet open zijn. In tegenstelling tot wat vaak in de literatuur beweerd wordt, zijn drijvende waterplanten als waterlelie (Nymphaea alba) en gele plomp (Nupharlutea) geen voorwaarde – dergelijke planten zijn wel vaak te vinden op plaatsen waar de soort voorkomt, maar de submerse vegetatie is belangrijker. De drijvende waterplanten mogen geen gesloten oppervlak vormen (Bedjanic 1995, Bellmann 1987, Mauersberger & Heinrich 1993, Norling & Sahlén 1997, Pajunen 1964a, Prévost & Durepaire 1994, Schiel et al. 1997, Schorr 1990).

Anders dan bij de andere witsnuitlibellen is het water waarin L.caudalis zich voortplant veelal visrijk. Sommige uitgezette vissoorten, zoals de graskarper (Ctenopharyngodonidella), hebben echter een duidelijk negatieve invloed doordat ze de submerse vegetatie omwoelen en de voedselrijkdom verhogen. De soort houdt niet van eutroof water, en ook van voedselarme, zure wateren zijn waarnemingen schaars. Het water moet helder zijn, met een zichtdiepte van één tot acht meter. Grote schommelingen in de waterstand worden slecht verdragen.

Bron

Auteur(s)

Reemer, M.

Publicatie