Biotoop
De noordse witsnuitlibel komt in Nederland hoofdzakelijk voor in mesotrofe vennen en in hoogveengebieden met veenmos (Sphagnum sp.). Hij wordt vrijwel uitsluitend aangetroffen op de pleistocene zandgronden, zelden in laagveengebieden. In de duinen is enkele malen voortplanting geconstateerd bij plasjes. De biotoop omvat kleine plassen met een goed ontwikkelde vegetatie van drijvende waterplanten, omgeven door structuurrijk bos. De biotoopkeuze van L.rubicunda komt sterk overeen met die van L.dubia. In Nederland komen beide soorten vaak samen voor, hoewel de relatieve talrijkheid regionaal sterk verschilt. L.rubicunda heeft een grotere voorkeur voor wateren met een dichte vegetatie van waterplanten. Daarnaast lijkt L.rubicunda minder gevoelig voor de chemische waterkwaliteit. Hoge aantallen worden waargenomen in wateren met een pH van 3,8 tot 4,1. (Abbingh 1993, De Groot 1995, 1997a, 1997b, Pajunen 1962, 1964b, Peters 1988, Peters et al. 1985, Schorr 1990, Wasscher 1992a, 1992b).
Bron
Auteur(s)
Dingemanse, N.
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.