Deze maskerbij is moeilijk te onderscheiden van Hylaeus brevicomis. Herdeterminatie van het omvangrijke materiaal is gewenst. Voor verschillen tussen deze soorten wordt verwezen naar Dathe (1980) en Westrich (1984). In de collectie van Naturalis te Leiden bevinden zich twee mannetjes van 5 juli 1983 uit 'De Doort' bij Echt (leg. Hensen). Deze zijn in 1991 door Dathe gedetermineerd als H. gredleri. Over de biologie is relatief weinig bekend. De vangsten uit Nederland komen uit een vochtig loofbos. De soort nestelt waarschijnlijk in stengels van braam en kruidachtige planten. Het is een polylectische soort. Volgens Baldovski (1987) leeft de soort samen met de rietsigaargalbij Hylaeus pectoralis in met riet begroeide oevers. Hij vond H. gredleri veel op waterscheerling Cicuta virosa en niet op de drie door H. brevicomis meest bezochte planten: zandblauwtje Jasione montana, viltganzerik Potentilla argentea en braam (Rubus). Het is de moeite waard om ook eens in vochtige terreinen naar bijen te zoeken, want hier zijn veel meer soorten te verwachten dan vaak gedacht wordt.
Bron
Auteur(s)
Peeters, Th.M.J., Raemakers, I.P., Smit, J.
Publicatie
- Peeters T.M.J., I.P. Raemakers & J. Smit 1999. Voorlopige atlas van de Nederlandse bijen (Apidae). European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden.