Overslaan en naar de inhoud gaan

Blauwzwarte schallebijter Carabus problematicus

Foto: Henk van Woerden

Indeling

Carabus [genus]
(16 soorten in totaal / 15 gevestigd)
problematicus [soort] (1/1)

Indeling

Carabus [genus]
(16 soorten in totaal / 15 gevestigd)
problematicus [soort] (1/1)

Strikt nachtactief (Kirchner 1964). Najaarsvoortplanter met larvale overwintering; daarnaast (in Nederland) ook veel overwinterende (oude) adulten. Copulaties zijn door Larsson (1939) onder meer begin mei geobserveerd, maar volgens Jørum (1985) valt de voortplantingsperiode in Denemarken voornamelijk in de nazomer en herfst (O.A. Jørum 1985). Ook Luff (1998) vermeldt hem als een voorjaars/zomervoortplanter, die ofwel in hetzelfde jaar tot ontwikkeling komt, of waarvan de (bevruchte) vrouwtjes overwinteren, met als resultaat een tweejarige levenscyclus. Onder kweekomstandigheden werden in Tsjechië copula’s geobserveerd in augustus (Hurka 1973). Rijpe eieren zijn door Hurka gevonden vanaf eind augustus. Ovipositie in Frankrijk in de periode augustus tot oktober (Raynaud 1943). Veel dieren nemen twee keer, en waarschijnlijk vaker, aan de reproductie deel (o.a. Van Der Drift 1958, Luff 1998). Hurka (1973) nam waar dat een vrouwtje bij een kweek in een periode van 26 dagen (in september) op zes plaatsen in totaal 26 eieren legde en in september van het jaar daarna, nog eens twee. Larven, L1: september-november, L2: vanaf september tot het volgend jaar juli en L3: vanaf april tot juli, echter ook overwintering in het derde stadium. De larven zijn actief in de winter en het voorjaar als de temperatuur aan het bodemoppervlak hoger is dan 3-4°c; het vermogen om bij zulke lage temperaturen al actief te zijn biedt grote voordelen bij de larvale ontwikkeling (Betz 1992). De totale ontwikkeling met larvale diapauze duurt in Noordwest-Europa ca. 160 dagen, waarvan de eiontwikkeling ca. twee weken in beslag neemt. Jonge dieren doorgaans in het voorjaar. In noordelijke streken is de ontwikkelingstijd veel langer (9-10 maanden), terwijl de volwassen dieren pas in het daaropvolgende jaar aan de reproductie deelnemen. In Noord-Wales (Snowdonia), op hoogten tussen de 660 en 1055 m, bleken de laagst gelegen populaties vooral een eenjarige ontwikkeling te hebben en de hoge een tweejarige (Sparks Et Al. 1995). Bij een kweek in Italië werd daarentegen een ontwikkelingsduur van slechts ca. 80 dagen vastgesteld (Sturani 1962). ‘Verse’ dieren in Noorwegen in augustus (Lindroth 1945), in Duitsland van juni tot september. In Nederland is de fenologie uitgebreid bestudeerd door Van der Drift (1958). De dieren verschenen in het voorjaar bij een gemiddelde temperatuur van 8°c. ‘Verse’ dieren komen voor in juni-juli en ze maken evenals de overwinterde dieren uit het voorgaande jaar, een ca. 5 weken durende zomerrust door, voordat ze aan de voortplanting deelnemen. De voorjaarsactiviteit komt geheel op rekening van de overwinterde adulten. Als de temperatuur in het najaar onder de 6°c zakt, worden ze inactief en gaan in winterrust. De imago’s overwinteren in kamertjes achter schors of in holletjes in de bodem onder grote stukken hout. Het -voedsel bestaat uit slakken en insecten (Skuhravy 1959). De larve is opgenomen in de tabellen van Arndt (1991) en Luff (1993).

Dispersie: brachypteer. Volgens Neumann (1971b) kunnen de dieren zich zo’n 70-75 m per nacht verplaatsen. Schijnt behalve een goede loper, met een gemiddelde effectieve verplaatsing van ca. 7 m per dag, ook een goede klimmer te zijn. Van der Ent (1990) nam waar dat ’s nachts een deel van de activiteit op bomen plaatsvindt, tot in de toppen van dennenbomen. Hij werd ook geregeld aangetroffen op boomstammen die met stroop ‘gesmeerd’ waren om nachtvlinders te vangen (KA). 

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.