Biotoop
De Nederlandse wateren waar de vuurlibel zich voortplant zijn één tot enkele meters diep, variëren in oppervlakte van enkele tientallen tot honderden vierkante meters en worden beschut door struiken en bomen of door een diepe ligging. De rijke ondergedoken vegetatie heeft als belangrijkste soorten gedoornd hoornblad (Ceratophyllumdemersum), aarvederkruid (Myriophyllumspicatum), smalle waterpest (Elodeanuttallii) en kranswieren (Characeae). Verder hebben alle plassen een zone met oeverplanten zoals riet (Phragmites australis), moeraszegge (Carex acutiformis) en lisdodde (Typha sp.), van een halve tot meer dan tien meter breed. De oeverzone heeft plekken met overhangende of alleenstaande stengels of bladeren, die als zitplaats dienen. Plassen die door kwel gevoed worden, zijn mogelijk geschikt als voortplantingsbiotoop omdat deze in de winter niet tot op de bodem bevriezen. In Duitsland zijn veel populaties te vinden bij wateren in groeven, vanwege de beschutting en het gunstige klimaat. In mediterrane delen van Europa zijn meer biotopen geschikt, waaronder tijdelijke wateren in rijstvelden.
Begeleidende soorten
Het aantal Nederlandse locaties is te gering om uitspraken over begeleidende soorten te doen. Soorten die eveneens houden van warme, rijkbegroeide wateren, zoals Erythrommaviridulum, Anaximperator en Sympetrumstriolatum, zijn regelmatig samen met C.erythraea aangetroffen.
Bron
Auteur(s)
Verbeek, P.
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.