Overslaan en naar de inhoud gaan

Brakwaterkokkel Cerastoderma glaucum

Foto: Wijnand van Buuren

Indeling

Cardiidae [familie]
Cerastoderma [genus] (2/2)
glaucum [soort]

De geslachtscellen worden door de dieren vrij in het water uitgestort. Na de bevruchting, die dus in het water plaatsvindt, verschijnen in het voorjaar de pelagische larven. De broedval treedt op bij een schelplengte van ongeveer 1 mm. Afhankelijk van het tijdstip van de broedval en de voedselrijkdom groeien de dieren in hun eerste levensjaar tot een lengte van 0,5 à 1 cm. Tot deze grootte kunnen ze goed klimmen en zijn ze op diverse plaatsen in de vegetatie te vinden. In het tweede jaar groeien ze tot 1 à 2 cm, in het derde jaar tot 2 à 2,5 cm. Door veel sterfte en predatie worden slechts weinig exemplaren nog ouder. Er zijn echter schelplengten bekend tot 5 cm. De dieren kunnen in hun eerste levensjaar al seksueel volwassen worden. Onderzoek in Denemarken toonde geslachtsrijpe dieren aan van 5-9 mm schelplengte (3 à 4 maanden oud). Brakwaterkokkels zijn soms beweeglijk. Niet alleen de jonge, maar ook de oudere dieren kunnen meters over de bodem kruipen.

De larven van de brakwaterkokkel worden door diverse diersoorten gegeten. Grote exemplaren kunnen een prooi worden van vissen en vogels. Na langdurige vorst kan er zuurstofgebrek onder het ijs optreden, waardoor volledige populaties kunnen verdwijnen.

Voedsel

De dieren eten allerlei kleine organismen die in het water zweven, zoals algen, o.a. diatomeeën.