De zeggekorfslak leeft van algen en schimmels op de bladeren van moerasplanten. Deze schimmels zorgen voor het geel of bruin worden van bladeren en worden daarom vaak aangeduid als roest. De zeggekorfslakken bevinden zich gewoonlijk hoog op de planten aan de onderkant van de bladeren. Na een lange tijd van droogte worden ze veel lager op de plant aangetroffen, tot in de oksels van de bladeren. Het is voor de dieren waarschijnlijk niet noodzakelijk de bladeren te verlaten zolang er genoeg voedsel aanwezig is. De slakken worden nauwelijks buiten de waardplanten, op of nabij het water of de bodem, aangetroffen. De zeggekorfslak is een hermafrodiet, die zichzelf kan bevruchten. De top in de voortplanting ligt in de zomer. Er zijn dan veel volwassen dieren. De relatief grote eieren hebben minder dan twee weken nodig om uit te komen. Grote aantallen juveniele dieren worden in de herfst waargenomen. De grootte van de populatie kan in opeenvolgende jaren sterk verschillen. Sommige dieren komen als volwassen exemplaar de winter door. Over dispersiecapaciteit in Nederland is niets bekend. De soort komt vooral voor langs oevers en het is niet onwaarschijnlijk dat verspreiding, evenals in Groot-Brittaniƫ (Killeen 2003), vooral plaatsvindt door individuen die met plantenmateriaal meedrijven.
Bron
Auteur(s)
Boesveld, A., Gmelig Meyling, A.W., Bruyne, R.H. de
Publicatie
- Kalkman, V.J. (red.) 2008. De soorten van het leefgebiedenbeleid. EIS-Nederland, Leiden.