Schelp
Linksgewonden, ongeveer eivormig, ruim 1½x zo hoog als breed. Top spits, in een scherpe punt eindigend. Tot 6 windingen; laatste omgang groot en opgeblazen, soms iets geschouderd, 70% van totale schelphoogte innemend. Mondopening hoog, onderaan breed, bovenaan toegespitst, in verhouding breder dan bij Aplexa hypnorum. Mondrand scherp, bij volgroeide schelpen zwak verdikt aan de binnenzijde, soms ook iets omgeslagen, aan de columellaire zijde met een dunne callus. Een navel ontbreekt. Sculptuur bestaande uit fijne groeilijnen, soms gesneden door uiterst fijne spiraallijnen; soms is een oude mondrand zichtbaar. Schelp lichtgeel tot iets bruinachtig, mondrand binnenin wit.
Afmetingen: hoogte tot 19 mm, breedte tot 14 mm.
Dier
Vorm van kop en voet ongeveer als bij Aplexa hypnorum; lichtgrijs gekleurd. De mantel heeft twee lobben, die bij het kruipende dier op de schelp teruggeslagen zijn; dit in tegenstelling tot Physa fontinalis alleen op de onderzijde van de schelp. De linker lob heeft 3-6 vingervormige aanhangsels, de rechter 5-8. Het dier schudt met de schelp, vooral bij irritatie door predatoren (Frieswijk 1957).
Zie Germain (1931) voor een afbeelding van de genitalia.
Bron
Auteur(s)
Vries, J.N. de, Velde, G. van der, Meijer, T., Kuiper, J.G.J., Kuijper, W.J., Janssen, A.W., Gittenberger, E.
Publicatie
- Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries 1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. Nederlandse Fauna 2: 1-288. Nationaal Natuurhistorisch Museum, Naturalis, Nederland.