Vooral in stilstaande wateren; soms in de oeverzone van bewegend water, met een voorkeur voor plaatsen met veel vegetatie en een modderige bodem. Soms in grote aantallen voorkomend. De dieren kunnen in zwak brak water leven en verdragen ook enige vervuiling. Tijdelijk droogvallen wordt goed overleefd; experimenteel onderzoek wees uit dat pas na 368 dagen 95% van een populatie dood is bij een temperatuur van 5-17°c en een luchtvochtigheid van 60-100% (Heitkamp & Zemella 1988). De soort verdraagt met 11‰ (Visser 1968a) een hoger zoutgehalte dan de nauw verwante P. carinatus. Minimum ph 5,0 (Heitkamp 1982).
Bron
Auteur(s)
Vries, J.N. de, Velde, G. van der, Meijer, T., Kuiper, J.G.J., Kuijper, W.J., Janssen, A.W., Gittenberger, E.
Publicatie
- Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries 1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. Nederlandse Fauna 2: 1-288. Nationaal Natuurhistorisch Museum, Naturalis, Nederland.