Schelp
Ongeveer 4x zo breed als hoog. Bovenzijde ingezonken, onderzijde vlak of iets bol. Tot 3 windingen, die regelmatig en snel in grootte toenemen, aan de bovenzijde gebogen en aan de onderzijde plat of zwak gebogen zijn. Laatste winding bij de mondopening iets verwijd, aan de onderzijde voorzien van een zwakke tot duidelijke, afgeronde kiel. Bij de mondopening gemeten neemt de laatste winding aan de onderzijde ongeveer 1/3 van de doorsnede in en is er 2x zo breed als de voorlaatste. Mondopening ongeveer 1½-2x zo breed als hoog. De mondopening hecht zich tegen de bovenkant van de voorgaande winding en tegen, of iets onder, de periferie en wordt niet ingesneden door de voorlaatste winding (dit in tegenstelling tot alle andere Planorbidae). Bij jonge exemplaren is de mondrand niet continu. Er is geen lip. Oppervlak glad (met fijne streepjes) tot duidelijk grof geribd, met soms uitstekende stukjes van de opperhuid. Mat of zwak glanzend, soms doorschijnend; vaak met een donkere aanslag.
Op grond van de sculptuur kunnen enkele vormen onderscheiden worden. Het gaat daarbij niet om ondersoorten omdat er geen sprake is van eigen verspreidingsgebieden. Bij oudere schelpen kan de sculptuur aangetast zijn. De vormen zijn door tussenvormen met elkaar verbonden:
• forma nautileus Linnaeus, 1758.
Oppervlak met fijne groeilijntjes. Kiel gewoonlijk vrij stomp, of schelp ongekield. Top steekt vaak iets uit.
• forma cristata Draparnaud, 1805.
Oppervlak van de laatste winding met circa 15 radiale ribben. Deze staan op onderling gelijke afstanden. ze kunnen gevormd zijn door de opperhuid, of uit kalk bestaan. De ribjes zijn aan de bovenzijde van de schelp duidelijker dan aan de onderzijde, ze steken iets buiten de periferie uit. Schelp gekield, onderzijde meestal vlak.
• forma spinulosa Clessin, 1873.
Als f. cristata, maar de ribben dragen aan de periferie vliezige of stekelige doorntjes, die in de richting van de mondopening omgebogen zijn. Gekield.
Afmetingen: breedte tot 4,0 mm, hoogte tot 1,0 mm.
Dier
Het grijze tot geelachtige dier is met donkere vlekjes overdekt (Frömming 1956). Zie Baker (1945) voor een beschrijving en een afbeelding van de genitalia.
Bron
Auteur(s)
Vries, J.N. de, Velde, G. van der, Meijer, T., Kuiper, J.G.J., Kuijper, W.J., Janssen, A.W., Gittenberger, E.
Publicatie
- Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries 1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. Nederlandse Fauna 2: 1-288. Nationaal Natuurhistorisch Museum, Naturalis, Nederland.