Schelp
Tamelijk dunwandig, ruim 3x zo breed als hoog. Bovenzijde ingezonken, onderzijde iets ingezonken tot vlak. Tot 4H windingen, die regelmatig en vrij snel in grootte toenemen, vrij bol, aan de bovenzijde iets sterker gebogen dan aan de onderzijde. Vrij diepe sutuur. Laatste winding regelmatig afgerond. Bij de mondopening gemeten neemt de laatste winding aan de onderzijde ongeveer N van de doorsnede in en is er ongeveer dubbel zo breed als de voorlaatste, bij de mondopening niet opvallend verwijd. Mondopening iets breder dan hoog, meer afgerond dan bij de andere Gyraulus soorten. Nooit met een lip. Oppervlak glad of met fijne onregelmatige dwarslijntjes, meestal zonder spiraallijnen. Vaak doorschijnend, witachtig of gelig bruin. Zwak glanzend. Afmetingen: breedte tot 6,0 mm, hoogte tot 1,5 mm (meestal kleiner).
Dier
Het onderscheiden van G. laevis en G. albus kan lastig zijn als de laatste een vrij glad schelpoppervlak bezit. Anatomisch onderzoek kan dan uitsluitsel geven (Zie Meijer-Brook 1983).
Bron
Auteur(s)
Vries, J.N. de, Velde, G. van der, Meijer, T., Kuiper, J.G.J., Kuijper, W.J., Janssen, A.W., Gittenberger, E.
Publicatie
- Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries 1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. Nederlandse Fauna 2: 1-288. Nationaal Natuurhistorisch Museum, Naturalis, Nederland.