A. fluviatilis komt voor op stenen, of een ander hard substraat, zoals hout of (zelden) waterplanten als de gele plomp, in snel stromend zoet water van beekjes en grote rivieren en op aan wind, golfslag en stroming blootgestelde oevers van plassen en kanalen. Sissingh (1964) trof de soort aan in Zuid-Limburgse bronnen en beken op diepten van 0-3 m. Uit Duitsland is het voorkomen in meren tot op 30 m diepte gemeld. A. fluviatilis kan ook bij koelwateruitlaten van bijv. elektriciteitscentrales voorkomen (Hadderingh Et Al. 1987). Zuurstofarme omstandigheden worden slecht verdragen (Berg 1952); in zulk water kruipen de slakken tot dicht aan het oppervlak (Sissingh 1964). De slakken hebben een voorkeur voor de onder- en zijkanten van ‘kale’ stenen, liefst op de halfdonkere gedeelten, waar zich diatomeeën ontwikkelen; ze ontbreken op stenen met een dichte (groen)algenvegetatie. In wateren met een modderbodem of een bodem met veel plantenresten zijn ze ook niet te vinden, vermoedelijk door hun gebrekkige ademhaling (Sissingh 1964).
Zoutgehalte tot 0,5‰ (tot 4‰?) (Jaeckel 1962).
Bron
Auteur(s)
Vries, J.N. de, Velde, G. van der, Meijer, T., Kuiper, J.G.J., Kuijper, W.J., Janssen, A.W., Gittenberger, E.
Publicatie
- Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries 1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. Nederlandse Fauna 2: 1-288. Nationaal Natuurhistorisch Museum, Naturalis, Nederland.