Schelp
Schelp kegelvormig, ongeveer 1½x hoger dan breed, met onopvallende groeilijnen en soms een wat grovere radiale richel, die een stagnatie in de groei markeert. Met tot 6 matig bolle windingen. Mondopening eivormig, bovenaan duidelijk toegespitst; de mondrand maakt pariëtaal breed contact met de voorafgaande winding. De navel wordt gewoonlijk door de mondrand afgesloten. Schelp bruinig, tot geel- of groenachtig.
Operculum verkalkt, met een ongeveer centraal gelegen kern, omgeven door concentrische ringen en bovenaan duidelijk toegespitst.
Afmetingen: hoogte tot 12,0 mm, breedte tot 7,0 mm.
Dier
Het dier is voorzien van gele vlekjes op een donkerbruinige achtergrond. De tentakels zijn relatief korter dan bij de vorige soort (Falniowski 1989, Fretter & Graham 1994: 319, 320, Fig. 174; 365, Lehmann 1873: 242).
Bron
Auteur(s)
Vries, J.N. de, Velde, G. van der, Meijer, T., Kuiper, J.G.J., Kuijper, W.J., Janssen, A.W., Gittenberger, E.
Publicatie
- Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries 1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. Nederlandse Fauna 2: 1-288. Nationaal Natuurhistorisch Museum, Naturalis, Nederland.