Overslaan en naar de inhoud gaan

Basters drijfslak Heleobia stagnorum

Indeling

Cochliopidae [familie]
Heleobia [genus] (2/1)
stagnorum [soort]

Schelp

Schelp slank kegelvormig, met 4¾ tot 6¾ bolle, tot soms iets afgevlakte windingen, glanzend, met fijne (vergroting 6x) spiraallijntjes, die zwakker zijn dan de groeilijnen; top stomp, met een protoconch die (in bovenaanzicht) breed begint (met een doorsnede van ruim 0,1 mm). Bij levende exemplaren is de schelp kleurloos tot gelig lichtbruin, bij lege schelpen wittig. Mondopening bovenaan duidelijk toegespitst. Mondrand niet verdikt; pariëtale kant breed aan de voorlaatste omgang gehecht en daardoor ongeveer even lang als de columellaire kant. Navel nauw tot zeer nauw.

Afmetingen: hoogte tot 6,3 mm, breedte tot 2,9 mm.

Dier

De zwarte, zwak ovale ogen komen net onder de schelprand uit; ze staan op een nauwelijks uitstekende basis. Het uiteinde van de snuit is gebroken wit, lichtgeel. De tentakels zijn doorschijnend, met inwendig enkele (ca. 10 per tentakel) onregelmatig gevormde, witte korrels, en soms aan het oppervlak een zwarte waas. De voet is egaal, gebroken wit, lichtgeel, met soms aan het oppervlak lokaal een zwarte waas. De voetzool is gebroken wit tot lichtgeel trans­parant. De lichtgele kop is aan de bovenkant zwartig, dit ge­concentreerd in dunne evenwijdige lijntjes die tot dicht bij het uiteinde van de snuit lopen. De kop is inwendig rossig, soms met onregelmatige witte korrels (Hoeksema Et Al. 1991).

Karakteristiek voor deze soort (in feite voor het genus) is het voorkomen van enkele relatief grote, uitwendige, besvormige klieren langs ongeveer de onderste helft van de penis (Bank & Butot 1984). Zie ook Boeters (1988) voor een afbeelding van het vrouwelijk gedeelte van de ge­­nitalia.

Opmerkingen

Heleobia stagnorum is in meer dan één opzicht een opmerkelijk element in de Nederlandse fauna. Hoewel de naam al in de 18e eeuw als Helix stagnorum werd ingevoerd, heeft het tot 1979 geduurd eer er duidelijkheid kwam over de vraag hoe deze soortnaam gebruikt moet worden. Mede omdat het de enige recente slakkensoort betreft met een type-lokaliteit in Nederland, wordt er hier wat extra aandacht aan besteed.

De naar hedendaagse maatstaven oppervlakkige gegevens die de auteur ruim twee eeuwen geleden bij deze ‘soort’ als beschrijving kon leveren, laten de conclusie toe dat het hier om een Hydrobia-achtig slakje gaat. In het Kaaskenswater bij Zierikzee, dat als vindplaats wordt genoemd, bleken ech­ter twee soorten voor te komen, waarop de beschrijving betrekking zou kunnen hebben (nl. deze soort en Hydrobia ventrosa). Type-materiaal was niet te vinden. Daarom werd dit probleem opgelost door een neotype te selecteren (Bank Et Al. 1979).

Bron

Auteur(s)

Vries, J.N. de, Velde, G. van der, Meijer, T., Kuiper, J.G.J., Kuijper, W.J., Janssen, A.W., Gittenberger, E.

Publicatie