Overslaan en naar de inhoud gaan

Jenkins' waterhorentje Potamopyrgus antipodarum

Foto: Marion Haarsma

Indeling

Hydrobiidae [familie]
Potamopyrgus [genus] (1/1)

Levenscyclus

De dieren zijn ovovivipaar en parthenogenetisch. Mannetjes zijn extreem schaars: in Nederland werden op 1250 exem­plaren slechts zes mannetjes gevonden (Falniowski 1979, Wallace 1979). Er kunnen tot 40 embryo’s in verschillende stadia van ontwikkeling in een slak aanwezig zijn. Er is een seizoensvariatie in de reproductie (Dussart 1977). Vaak worden er twee generaties waargenomen, met voortplanting vooral in juni-september. Jonge dieren verlaten de broedzak bij een schelphoogte van 0,35-0,4 mm, met 1,25 windingen. Het lichaam is melkwit. De dieren zijn beweeglijk en kruipen snel. Bij temperaturen hoger dan 10-15°c groeien ze. De groei is snel, met maximale snelheden bij 15°c: 0,014-0,017 mm per dag. Zodra de schelphoogte groter is dan 3,8 mm dragen de dieren jongen. Op een leeftijd van 6 maanden beginnen de eerste slakken te sterven en maar weinig dieren worden ouder dan 7 maanden. Toch is ook een leeftijd van twee jaar wel waargenomen (Roth 1987). De jonge dieren die uitgekomen zijn in juni-september vormen het grootste deel van de overwinterende populatie. De groei stopt van de winter tot het vroege voorjaar. De in december geboren dieren zijn na ruim 5 maanden volwassen, zodat van april tot augustus de jongen geboren worden, waarna de meeste dieren dood gaan (Frömming 1956, Dahl & Winther 1993). De slakken kunnen 80-200 jongen per individu per jaar voortbrengen (Roth 1987).

Voedsel

De dieren eten vooral detritus of plantaardig materiaal; ze verzamelen organisch materiaal van het wateroppervlak, zoals algen, aas, detritus, en rotte plantendelen (Frömming 1956). Ze zouden zandkorrels in een spiermaag gebruiken om kiezelwieren te kraken (Frenzel 1979); Reavell (1980) kon echter geen zand in de maag vinden. Dorgelo (1991) nam waar dat zand de opname van detritus remt en zo de groei vanP. antipodarumvertraagt. Het aandeel van detritus als voedselbron is afhankelijk van het aantal en de aard van de geassocieerde micro-organismen. Experimenteel werd aangetoond dat de slakken voedsel op enige afstand kunnen waarnemen. Extracten van levende planten, gekneusde exem­plaren vanP. antipodarum en water waarin de bloedzuiger Glossiphonia complanatahad geleefd, werden gemeden (Hay­nes & Taylor 1984). Volgens Fenchel (1975) neemt P. antipodarumdrie keer grotere deeltjes op dan andere Hydrobiidae bij gelijke lichaamsgrootte doen.P. antipodarum is daarom wanneer hij samen voorkomt metHydrobia ventrosa, H. ne­glecta of H. ulvae geen voedselconcurrent van deze soorten.

Bron

Auteur(s)

Vries, J.N. de, Velde, G. van der, Meijer, T., Kuiper, J.G.J., Kuijper, W.J., Janssen, A.W., Gittenberger, E.

Publicatie