Overslaan en naar de inhoud gaan

Hazelworm Anguis fragilis

Foto: Dick Belgers

Indeling

Anguidae [familie]
Anguis [genus] (1/1)
fragilis [soort]

Jaarritmiek

Hazelwormen leiden een verborgen leven. Veel aspecten van hun biologie, waaronder bijvoorbeeld hun dagelijkse cyclus, zijn vrijwel onbekend. Het grootste deel van de dag zijn de dieren verborgen onder vegetatie, stenen of verblijven ze in holen in de grond. De dieren zonnen wel, maar blijven dan grotendeels verborgen onder de vegetatie. Ze zijn zeer behendig en kunnen zich snel verplaatsen in de dichte bodembegroeiing.

Na de winterslaap hebben de mannetjes behoefte aan zonnewarmte om de ontwikkeling van de zaadcellen (spermatogenese) te voltooien voordat de paring begint. De mannetjes verlaten de winterverblijven dan ook eerder dan de vrouwtjes zodat de paring kan plaatsvinden kort nadat de vrouwtjes het winterverblijf verlaten. Afhankelijk van de strengheid van de winter ontwaken mannetjes in maart uit de winterslaap, vrouwtjes en subadulte dieren meestal in april.

De paringen vinden in Nederland vooral in mei plaats. Daarna zijn het de drachtige vrouwtjes die meer tijd spenderen aan het zonnen dan de mannetjes en de niet-drachtige vrouwtjes. Hierdoor ligt hun lichaamstemperatuur enkele graden hoger dan die van mannetjes en niet-drachtige vrouwtjes (Capula & Luiselli 1993). De lichaamstemperatuur van niet-drachtige vrouwtjes is ongeveer 2°C hoger dan van mannetjes (Platenberg 1999). In tegenstelling tot andere reptielen eten de vrouwtjes door tot het einde van de draagtijd. De hoeveelheid voedsel neemt echter wel af naarmate de geboorte van de jongen nadert (Patterson 1983).

In maart zijn de testes van de mannetjes redelijk groot, maar bevatten geen of slechts enkele spermatozoa. In mei, tijdens de belangrijkste paarperiode, zijn de testes volledig ontwikkeld en vol met sperma. In deze maand worden ook veruit de meeste mannetjes waargenomen. Ook vrouwtjes worden in mei relatief veel gezien en deze maand is dan ook de meest geschikte om naar hazelwormen te zoeken. In juni kunnen nog steeds paringen plaatsvinden. Bij de oudere mannetjes zijn de testes dan echter al in omvang afgenomen en bevatten ze bijna geen spermacellen meer. In juli en augustus neemt de grootte van de testes verder af. Er vinden dan ook geen paringen meer plaats. In maart bevinden zich in de eierstokken van het vrouwtje de eieren die in het vorige jaar zijn ontwikkeld. Pas in juni dalen ze af naar de ovaria om met het opgeslagen sperma bevrucht te worden (Rollinat 1934). De ontwikkeling van de embryo’s begint in juni, maar die groeien vervolgens snel. Vooral in juli zijn opvallend veel vrouwtjes waargenomen. De dracht duurt ongeveer 11-13 weken, tot augustus-september.

De hazelworm is eierlevendbarend (ovovivipaar) en de jongen worden geboren in een dunne eierschaal die enige seconden of minuten na de geboorte scheurt. De dieren zijn meteen zelfstandig.

Grote vrouwtjes (met een grote kop-romplengte) krijgen meer jongen dan kleinere vrouwtjes (Capula et al. 1992, Patterson 1983, Smith 1990). Er zijn ook andere invloeden op het aantal nakomelingen, zoals de geografische locatie, klimatologische omstandigheden en de conditie van het individu. Vrouwtjes kunnen, net als bij andere reptielen, het sperma enkele maanden opslaan. Mogelijk worden in minder gunstige jaren de eicellen niet bevrucht en slaan de vrouwtjes zo een voortplantingsjaar over.

Een tweejarige voortplantingscyclus is in onze regionen normaal, hoewel dit afhankelijk is van de grootte van het dier en de omgevingsomstandigheden. In een droog jaar met weinig voedsel kunnen kleine vrouwtjes zich niet voortplanten. Voor de grotere vrouwtjes geldt dat minder, omdat zij grotere vetvoorraden hebben. Waarschijnlijk is deze tweejarige cyclus het gevolg van het laat in het seizoen werpen van de jongen. Doordat de voedselinname afneemt, naarmate de dracht vordert, neemt de conditie van de vrouwtjes af. Hierdoor is het vrouwtje niet in staat voor de winter voldoende energiereserves op te slaan om het volgende jaar weer aan de reproductie te kunnen meedoen. Het jaar na het werpen van de jongen wordt gebruikt om de conditie weer op peil te brengen. Op de Amerongsche Berg varieerde het percentage drachtige vrouwtjes sterk tussen jaren, namelijk 31% in 1978, 43% in 1979 en 87% in 1980 (Stumpel 1985). In gebieden met een gunstiger klimaat, zoals in Noordwest-Spanje en Midden-Frankrijk, reproduceren hazelwormen jaarlijks (Ferreiro & Galán 2004, Rollinat 1934).

Wanneer men tussen maart en september schuilgelegenheden inspecteert, zoals stukken hout, onder bladeren e.d., vindt men over het algemeen de hoogste aantallen hazelwormen in mei en juni. Dit is echter zeer afhankelijk van de weersomstandigheden. Tijdens het paarseizoen is de geslachtsverhouding van de aangetroffen dieren ongeveer gelijk. Tegen het einde van het seizoen worden veel meer vrouwelijke dan mannelijke dieren bovengronds waargenomen. Drachtige vrouwtjes vertonen, zeker tegen het einde van de dracht, de neiging om vaker opzichtig op open plekken te zonnebaden om de ontwikkeling van de embryo’s te stimuleren.

In augustus of september worden de jongen geboren. Eén tot twee maanden na de geboorte van de jongen zoeken de dieren de winterverblijfplaatsen weer op. De winterslaap begint in oktober.

Hazelwormen vervellen ongeveer drie tot vier maal per jaar, waarbij de huid van voren naar achteren op kleine hoopjes wordt samengeduwd en dan wordt afgestroopt. De afgeworpen huid van een hazelworm kan onder andere worden herkend aan de parelmoerglans.

Legselgrootte, groei en leeftijd

In augustus of september worden meestal 6-15 (minimaal drie, maximaal 26) jongen geboren. De pasgeboren dieren hebben een kop-romplengte van 3,5-5 cm; de gehele lengte, dus inclusief staart, is ongeveer 7-10 cm. In de eerste levensmaanden nemen de dieren bijna niet in grootte toe, maar in het jaar na de eerste overwintering verdubbelen de jongen hun lichaamslengte tot een kop-romplengte van circa 10 cm en een gewicht van ongeveer 3,5 g. In het jaar na de tweede overwintering worden de dieren ongeveer 15 cm lang (kop-romplengte) en bereiken ze een gewicht van 12 g. Het grootste deel van de dieren wordt bij een kop-romplengte van 12-15 cm geslachtsrijp. De meeste dieren nemen na hun derde overwintering voor het eerst deel aan de voortplanting (Günther & Völkl 1996a, Völkl & Alfermann 2007). Uiteraard zijn genoemde leeftijden en lengtes afhankelijk van de omstandigheden. De dieren kunnen een hoge leeftijd bereiken van soms wel tien tot 15 jaar. Hazelwormen van die leeftijd zijn ruim 40 cm en wegen enkele tientallen grammen. In gevangenschap zijn zelfs leeftijden van meer dan 30 jaar bekend (Günther & Völkl 1996a). Leeftijdsbepaling na drie jaar op basis van lengte alleen is onbetrouwbaar.

Voedsel

Aangenomen wordt dat de hazelworm voornamelijk leeft van regenwormen en naaktslakken. De hazelworm is aan deze glibberige prooien aangepast door zijn schuin naar achteren geplaatste tanden. De reukzin is goed ontwikkeld. Door reuk en zicht te combineren vindt de hazelworm zijn prooi. Ze beperken zich voornamelijk tot langzaam bewegende prooidieren. In Italiaans voedselonderzoek werden gemiddeld per maag vier tot vijf prooidieren aangetroffen, waarvan 70% regenwormen en andere ‘zachte’ prooien (Luiselli 1992). Ook arthropoden zoals spinnen worden gegeten (Dely 1981). Er is ook een veldwaarneming bekend van een hazelworm die een levendbarende hagedis eet (Phil Wilmer pers. med. met foto).

Predatoren

Tot de predatoren behoren fazant, patrijs, ooievaar, roofvogels, uilen, kraaien, reptielen, ratten en roofdieren als egel, vos, marters, das en huiskatten (o.a. Beebee & Griffiths 2000, Petzold 1971). Van buizerds is bekend dat zij zich soms specialiseren in het vangen en eten van hazelwormen. De voornaamste predator onder de reptielen is de gladde slang en ook de adder eet wel eens een hazelworm. Pasgeboren hazelwormen worden ook wel gegeten door padden en zelfs door grote loopkevers.

Gedrag

Hazelwormen zijn solitaire dieren die geen territorium verdedigen en die buiten de paartijd bijzonder verdraagzaam zijn naar elkaar. Vaak worden meerdere dieren onder bijvoorbeeld een platte steen gevonden, of liggen vrouwtjes naast elkaar in de zon. In de paartijd kunnen de mannetjes echter stevig met elkaar vechten. Bij de paring bijt het mannetje in de nek van het vrouwtje en hij buigt zijn lichaam zodanig dat beide cloaca’s elkaar raken en één van beide hemipenes bij het vrouwtje kan worden ingebracht. De paring kan wel tien uur duren. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes kunnen in een seizoen met verschillende partners paren. Tijdens de eiafzet maakt het vrouwtje cirkelbewegingen en creëert daarmee een soort ‘nest’. Na het leggen van de ‘eieren’ is er geen enkele broedzorg (Street 1979).

Hazelwormen kunnen zwemmen, maar er zijn geen waarnemingen bekend van dieren die vrijwillig het water in gingen.

Hazelwormen kunnen hun staart verliezen na een confrontatie met een predator. Een vaak voorkomend afweergedrag of stressreactie is het legen van de darmen.

Verplaatsingen

Over de afstanden die hazelwormen kunnen afleggen is nog veel onduidelijkheid. Stumpel (1985) vond hazelwormen die een grote mate van plaatstrouw hadden (met als grootst afgelegde afstand 130 m in 672 dagen). Onderzoek in Engeland naar de bewegingen van uitgezette hazelwormen suggereert juist dat hazelwormen in staat zijn om grote afstanden af te leggen: een volwassen mannetje legde in een dag 34 m af (Platenberg 1999). Dit wordt bevestigd door onderzoek in Wageningen, waarbij zelfs grotere afstanden zijn gevonden; hier legde een onvolwassen hazelworm in 4½ uur 160 m af (Van der Sluijs 2003).

Bron

Auteur(s)

Creemers, R.C.M., Spitzen-van der Sluijs, A.

Publicatie

  • Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.