Overslaan en naar de inhoud gaan

Gladde slang Coronella austriaca

Foto: Bert de Ruiter

Indeling

Colubridae [familie]
Coronella [genus] (1/1)
austriaca [soort]

Beschrijving

De gladde slang is een relatief kleine slang. De soort wordt zelden langer dan 65 cm. Er zijn uit Europa echter dieren bekend van 85-90 cm (Günther & Völkl 1996B). De zwaarste dieren uit diverse populaties in Midden-Europa wegen 50-75 g, met uitschieters tot net over de 100 g. In Engeland en de Zwitserse Alpen liggen deze waarden lager, namelijk 30-50 g (Völkl & Käsewieter 2003). Niet-drachtige vrouwtjes zijn gemiddeld iets zwaarder dan mannetjes.

Het lichaam is slank en gaat vrij onopvallend over in de relatief kleine kop. De neus is stomp en enigszins naar beneden gebogen. De pupil, in het oranjebruine oog, is rond. De gladde slang dankt zijn naam aan de gladde, ongekielde schubben, die het dier een glad en glimmend uiterlijk geven. De kleur van de bovenzijde kan grijsachtig, gelig tot bruin zijn en soms zijn gladde slangen wat rood aangelopen. De buikzijde van volwassen dieren is veelal bezet met kleine donkere vlekken, maar deze kan ook geheel donker zijn of roodbruin.

Op de kop is een donkere vlek aanwezig, die naar de hals toe vaak in twee punten uitloopt. Aan dit ‘kroontje’ heeft de soort zijn wetenschappelijke geslachtsnaam Coronella te danken. Een ander altijd aanwezig patroon op de kop is de donkere streep die vanaf het neusgat via het oog tot in de hals loopt.

Het vlekkenpatroon op de rug is variabel wat betreft vorm, omvang en contrast met de basiskleur. Meestal is sprake van twee rijen vlekken die (deels) met elkaar verbonden kunnen zijn. De vlekken staan meestal schuin tegenover elkaar. Ook op de flanken zijn donkere vlekjes aanwezig. Aan de vorm van ‘het kroontje’, de oogstreep en de vlekken op de eerste centimeters achter de kop zijn gladde slangen individueel herkenbaar, vanaf de eerste vervelling (Saurer 1994).

Een zeker geslachtsonderscheid is op grond van de kleur niet te maken (Van Gelder et al. 1988). Het aantal schubben op de buikzijde van lichaam (ventralia) (meer bij vrouw) en staart (subcaudalia) (meer bij man) en de verhouding tussen lichaams- en staartlengte (langere staart bij man) kan wel uitkomst bieden (Van Diepenbeek & Creemers 2006, Lenders et al. 1993).

Juvenielen zijn bij de geboorte tussen de 12 en 21 cm groot en hebben meestal een rode buikzijde. Zij hebben verder een vergelijkbare kleur en tekening als volwassen slangen, maar vertonen een staalblauwe, fluweelachtige glans.

Herkenning

De gladde slang wordt voornamelijk met de adder verward. Beide soorten kunnen een overeenkomstige kleur vertonen. Het vlekkenpatroon kan, zeker bij contrastrijk getekende gladde slangen, enigszins aan een zigzagpatroon doen denken. Een duidelijk zigzagpatroon, zoals dat bij adders voorkomt, is echter nooit aanwezig. De gladde slang is slanker en heeft een langere en gelijkmatiger eindigende staart dan de adder, ook de overgang van hals naar kop is bij de gladde slang gelijkmatiger. De gladde slang heeft een ronde pupil, terwijl een adderpupil verticaal is samengedrukt, vergelijkbaar met een kattenoog.

Bij gladde slangen waarbij het ‘kroontje’ niet in twee strepen in de nek uitloopt, kan, door het grote contrast tussen het donkere kroontje en de lichte nek, verwarring met de ringslang optreden. Er zijn dan immers opvallend lichte vlekken achter de kop aanwezig.

Van dichtbij zijn de gladde schubben van de gladde slang duidelijk zichtbaar. Beide andere inheemse slangen hebben gekielde schubben. Vervellingshuiden kunnen op deze manier van die van adder en ringslang onderscheiden worden. Dat kan ook aan de hand van de vorm van de kopschilden. De glimmende huid van gladde slangen kan voor verwisseling met de hazelworm zorgen.

Zie ook de determinatiesleutels in Van Diepenbeek & Creemers (2006).

Bijzonderheden

Lenders (1989f) meldt een licht gekleurd dier (foutief als ‘partieel albinistisch’ aangeduid (zie van Grouw 2006) van de Meinweg, waarbij alleen het pigment melanine ontbrak. In 2007 werd een albino juveniel op de Meinweg gefotografeerd (Struijk & Custers 2008).

Soms worden gladde slangen gevonden waarbij het patroon op de rug uit lengtestrepen in plaats van vlekken bestaat.

Afwijkingen van de schubben op de buikzijde komen geregeld voor. Het gaat daarbij om geheel of gedeeltelijk gespleten buikschubben of schubben onder de staart die niet gedeeld zijn. Ook komen afwijkingen voor in de aantallen schildjes op de kop.

Zes van de 132 Nederlandse gladde slangen die Van Gelder et al. (1988) onderzochten, hadden een beschubbing die karakteristiek is voor de ondersoort C. austriaca fitzingeri. Deze ondersoort zou alleen in Zuid-Italië en Sicilië voorkomen. Al eerder werd gesignaleerd dat de beschubbingskenmerken van deze zuidelijke ondersoort in een veel ruimer gebied worden aangetroffen (Boulenger 1913, Schreiber 1875). Desondanks houden Mertens & Wermuth (1960) en Gruber (1989) vast aan de bijzondere status van de Zuid-Italiaanse gladde slangen.

Bron

Auteur(s)

Keijsers, P.L.G., Delft, J.J.C.W. van

Publicatie

  • Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.