Overslaan en naar de inhoud gaan

Gladde slang Coronella austriaca

Foto: Bert de Ruiter

Indeling

Colubridae [familie]
Coronella [genus] (1/1)
austriaca [soort]

Voorkomen

StatusOorspronkelijk. Minimaal 10 jaar achtereen voortplanting. (1a)
Habitatland
ReferentieWaarnemingen overzicht 2002
ExpertCreemers, R.C.M. (RAVON)

Trend

Trend gehele periode: Onzeker
Trend laatste 10 jaar: Onzeker

Bron: RAVON, CBS (via Netwerk Ecologische Monitoring)

statusInheems (1a)
habitatland
referentieRAVON 2004
expertJeroen van Delft (RAVON)
status sinds 1982Nog te bepalen
status rode lijstbedreigd / endangered

Areaal

De gladde slang heeft een ruime verspreiding in Europa, van Zuid-Engeland in het westen tot West-Azië in het oosten. De noordelijke verspreidingsgrens loopt door het zuidelijke deel van Scandinavië en volgt de ‘limes norrlandicus’; een duidelijk gedefinieerde vegetatie- en klimaatgrens. In Zuid-Europa wordt de soort tot in het zuiden van Spanje, Italië en Griekenland aangetroffen. De gladde slang komt voor van bijna zeeniveau in Noordwest-Europa tot op een hoogte van 2200 m in Zuid-Europa.

In grote delen van het verspreidingsgebied is het een algemeen voorkomende soort van droge, stenige en bergachtige terreinen. In Noordwest-Europa is het een zeldzamere soort van voornamelijk droge heidevelden (Gasc et al. 1997).

Van de gladde slang zijn naast de nominaatvorm Coronella austriaca austriaca, die in ons land voorkomt, nog twee Zuid-Europese ondersoorten beschreven, namelijk C. a. acutirostris in Noordwest-Spanje en Noord-Portugal en C. a. fitzingeri in Zuid-Italië en Sicilië.

Verspreiding in Nederland

Het verspreidingsgebied van de gladde slang in Nederland omvatte ooit grote delen van de hogere zandgronden. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt tegenwoordig op de Veluwe (Veluws-Drents district). In de andere districten waar de soort voorkomt (Kempens, Oost- en Zuid-Nederlands en Zuid-Limburgs district) is de verspreiding vaak beperkt tot grotere hoogvenen en stuwwallen. Op een aantal plaatsen in Nederland vormt de gladde slang één populatie met de slangen aan de Duitse en Belgische kant van de grens.

Voor 1971

In deze periode is de gladde slang al bekend van vrijwel alle huidige leefgebieden. De soort komt verspreid over de hoge zandgronden (met uitzondering van de duinen) van Nederland voor. Veel heideterreinen en hoogveengebieden zijn bezet. In Zuid-Limburg is de soort aanwezig op de Sint Pietersberg en het Vijlenerbosch en omgeving nabij Vaals. Van deze populatie is een exemplaar uit het Elzetterbosch in de collectie van het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis bewaard gebleven (rmnh 7976).

Daarnaast is er een groot aantal uurhokken waar de soort later niet meer is aangetroffen. De grootste achteruitgang is waarschijnlijk veroorzaakt door de grootschalige ontginningen van ‘woeste gronden’ en hoogveen in de eerste helft van de twintigste eeuw.

1971-1995

Met uitzondering van de twee grootste kerngebieden (Veluwe en Drenthe-Friesland), valt een sterke achteruitgang in de verspreiding te constateren. In deze periode is de soort voor het laatst vastgesteld op de Utrechtse Heuvelrug. De laatste waarneming dateert van 1971 en komt uit de omgeving Hilversum/Bussum. Rond die tijd verdwijnt in Gelderland de gladde slang ook definitief ten oosten van de Veluwe uit de landgoederenzone rond Brummen (Leusveld en Voorstonden), waar de soort gemeld werd uit oude eikenhakhoutbossen (Cuppen & Heinen 1984). Uit Overijssel worden na 1970 nauwelijks nog gladde slangen gemeld. Er zijn waarnemingen uit het Zeesserbosch ten zuiden van Ommen (1985) en Hengelerheurne ten oosten van Oldenzaal (1976). Van het Wierdense Veld zijn ook in deze periode bevestigde waarnemingen bekend (Dear et al. 2006). De onderzoeksintensiteit in Overijssel is relatief laag, waardoor populaties gemist kunnen zijn. Op de Brunssummerheide en omgeving na is de soort uit Zuid-Limburg verdwenen.

1996-2007

De meeste kerngebieden van voor 1996 zijn ook nu nog duidelijk herkenbaar. Er heeft echter wel een verdere achteruitgang in de verspreiding plaatsgevonden en verschillende deelpopulaties zijn verdwenen of geïsoleerd geraakt. De Veluwe vormt nog steeds het belangrijkste kerngebied met 30 grotendeels aaneengesloten bezette uurhokken. Het Drents-Friese grensgebied met onder andere het Fochteloërveen en het Dwingelderveld vormt de andere grote verspreidingskern. In het Fochteloërveen ligt het uurhok met de meeste bezette kilometerhokken van Nederland.

Kleinere verspreidingskernen zijn aanwezig in Limburg (de Meinweg, de bos- en heidegebieden van Bergerheide, Hamert en Lingsfort), op de grens van Limburg en Noord-Brabant (de Peelvenen), op de grens van Limburg en Gelderland (de heide- en bosgebieden in de omgeving van Nijmegen en Mook en in Noord-Brabant (de omgeving van Zundert: Oude Buisse Heide, De Moeren en de Lange Maten) en de Kempen (onder andere Cartierheide en Stevensbergen).

Kleine verspreidingskernen zijn aanwezig in het noorden en oosten van Drenthe (Bargerveen, Boswachterij Gees (Hooge Stoep), Bunnerveen en Valtherbos), Friesland (Oranjewoud ten oosten van Heerenveen), Overijssel (Holterberg), Gelderland (Montferland, Wooldse Veen), Limburg (Brunsummerheide) en Noord-Brabant (Reuselse Moeren en Kriekelareduinen). Op de Boshoverheide tussen Budel en Weert is de soort niet meer waargenomen in deze periode. In 2005 is de gladde slang voor het eerst gevonden in de Engbertsdijksvenen en in 2006 is de soort teruggevonden in het Wierdense Veld, beide in Overijssel (Dear et al. 2006). Op de noordelijke Veluwe is de soort in meerdere nieuwe uurhokken vastgesteld.

Mede vanwege zijn geringe migratiecapaciteiten en lage populatiedichtheden is de gladde slang waarschijnlijk zeer gevoelig voor versnippering van het leefgebied. Hij wordt dan ook voornamelijk aangetroffen in grotere complexen van natuurgebieden.

Opvallend veel populaties overschrijden provincie- of landsgrenzen. Dat lijkt geen toeval. De grenzen tussen landen en provincies werden vaak bepaald door de aanwezigheid van uitgestrekte hoogveengebieden en andere woeste gronden. In de restanten van deze gebieden hebben zich tot op heden gladde slangen kunnen handhaven.

De hoogste aantallen gladde slangen worden gemeld uit twee intensief onderzochte hoogveengebieden, de (Deurnese) Peel en het Fochteloërveen. Van deze gebieden worden jaarlijks tientallen dieren gemeld (Feenstra 2000, Keijsers 2000). In de Peel zijn maximaal negen vrouwtjes geclusterd op één plek gevonden en maximaal 37 juvenielen. Op één dag werden ooit 83 juvenielen waargenomen en op een andere dag 69 drachtige vrouwtjes. Op een dijkje door het veen van 250 bij 10 m werden 38 drachtige vrouwtjes gevonden (Keijsers & Lenders 2005). Ook uit Engeland zijn hoge dichtheden bekend van een tiental tot wel 53 dieren per hectare (Goddard 1984, Spellerberg & Phelps 1977). Het gaat hierbij om het extrapoleren van de dichtheid op een zeer geschikt, maar klein stuk leefgebied. Voor de Hamert in Limburg stelden Meeuwissen & Christiaans (1980) maximaal zeven dieren per hectare vast in goed leefgebied. Vermoedelijk zijn een tot vijf dieren per hectare meer gemiddelde waarden.

Trend

Lange termijn

De gladde slang staat op de Rode Lijst in de categorie ‘bedreigd’. De soort is ten opzichte van de referentieperiode (de periode voor 1950) met 68% afgenomen (Van Delft et al. 2007).

De enorme afname en versnippering van het heide- en hoogveenareaal en de bebossingen met naaldhout gedurende de twintigste eeuw zijn waarschijnlijk de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang. Vergrassing is voor deze soort vermoedelijk nauwelijks een probleem, te intensief en grootschalig beheer tegen vergrassing daarentegen wel.

In Noord-Holland en Utrecht is de gladde slang uitgestorven.

Recente ontwikkeling

De landelijke trend van de gladde slang binnen de periode van de reptielenmonitoring (1994-2007) is onzeker, maar neigt naar een matige toename (Werkgroep Monitoring 2008b).

De belangrijkste bedreiging vormt tegenwoordig onvoorzichtig uitgevoerd beheer. Zo zijn sommige vindplaatsen van de gladde slang in één keer gemaaid of geplagd. Hierdoor kunnen veel dieren worden gedood, maar belangrijker is dat de habitat jarenlang volstrekt ongeschikt is. Op de voedselarme bodems waar deze soort leeft herstelt de vegetatie zich immers bijzonder traag.

Ook versnippering vormt een probleem, omdat de soort weinig mobiel is en de populatiedichtheid doorgaans laag is. In kleine, geïsoleerde populaties kan daardoor snel inteelt optreden, of kunnen calamiteiten makkelijk tot uitsterven leiden.

Bron

Auteur(s)

Keijsers, P.L.G., Delft, J.J.C.W. van

Publicatie

  • Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.