Overslaan en naar de inhoud gaan

Levendbarende hagedis Zootoca vivipara

Foto: Marlies Bakker

Indeling

Lacertidae [familie]
Zootoca [genus] (1/1)
vivipara [soort]

Beschrijving

De levendbarende hagedis is een relatief kleine soort met een maximale totale lengte van 18 cm. Deze lengte wordt maar zelden bereikt. De lengte van de intacte, primaire staart is bij mannetjes tot twee keer de kop-romplengte, bij vrouwtjes hooguit 1,5-1,8 keer. Volwassen mannetjes hebben gewoonlijk een kop-romplengte van 4-6,5 cm, terwijl dit bij volwassen vrouwtjes 4,5-7,5 cm bedraagt. Het gewicht van volwassen exemplaren is meestal 3-5 g. Drachtige vrouwtjes kunnen 8 g en bij uitzondering 10 g wegen.

De tekening is zeer variabel. De grondkleur is bruin, met soms een groenige of rossig bronsachtige glans. De rug is lichter van kleur dan de flanken en is vaak bezaaid met onregelmatige donkere of lichte vlekjes. Meestal loopt midden op de rug vanaf de achterkant van de kop een dunne, zwarte streep of band, die in geringere of sterkere mate uit afzonderlijke vlekjes kan bestaan. Wanneer deze typische streep ontbreekt, is de aanzet ertoe net achter de kop nog wel altijd zichtbaar. Aan weerszijden loopt tussen de lichtere rug en de donkerdere flanken vrijwel altijd een smalle witachtige of gelige lengtestreep, die ook weer in afzonderlijke vlekjes of streepjes uiteengevallen kan zijn. Deze lengtestrepen worden vaak geflankeerd door forse donkere vlekken of vlekkenrijen. Lager op de flanken is vaak nog zo’n lichte lengtestreep aanwezig, die nog frequenter dan de bovenste lengtestreep uit vlekkenrijen bestaat. Alle genoemde lengtestrepen zetten zich voort tot een eind op de staart.

Het afwezig zijn van de lengtestrepen of het uiteenvallen ervan in vlekkenrijen komt vaker voor bij mannetjes dan bij vrouwtjes. Een nog duidelijker verschil in kleur en patroon tussen de geslachten is aanwezig op de buikzijde. Volwassen mannetjes hebben een oranje of diep okergele buik, waarop een dicht netwerk van zwarte vlekjes aanwezig is. Ieder buikschild is wel voorzien van zo’n vlekje of wordt erdoor geraakt. Bij de vrouwtjes is de buikkleur veel lichter en varieert van oranjeachtig geel tot flets groenig wit en is niet of nauwelijks gevlekt; indien er al vlekken zijn, dan zijn die nooit groot en donker, maar juist klein en vaag. De mannetjes en vrouwtjes zijn behalve door de kleur- en patroonverschillen van elkaar te onderscheiden door hun lichaamsbouw. Mannetjes hebben een relatief grote en hoge kop, een gedrongen lichaam en een relatief lange staart, waarvan het begin enigszins gezwollen aandoet; de poten zijn relatief fors en lang: de naar voren gestrekte achterpoot reikt tot in de oksel van de voorpoot. Vrouwtjes hebben een relatief kleine en platte kop, een lang en slank lijf, een relatief kortere staart en dunnere, kortere poten: de naar voren gestrekte achterpoot reikt slechts tot halverwege de buik.

Juvenielen zijn vlak na de geboorte zowel van boven als van onderen veel donkerder van kleur en ze vertonen dan ook nauwelijks een patroon. Er ligt een bronskleurige, groenige of zelfs blauwige glans over het hele lichaam. Enige tijd later komen er meer bruintinten op en verschijnen er ook wat heldere gelige vlekjes of vlekkenrijen. De buik blijft dan echter nog lange tijd grijszwart. Na de eerste overwintering lijken de tweedejaars dieren (subadulten) vooral op vrouwtjes.

Herkenning

De levendbarende hagedis is met enige moeite goed van de andere inheemse hagedissen te onderscheiden.

De muurhagedis lijkt nog het meeste op de levendbarende hagedis, maar is slanker gebouwd en heeft langere poten en tenen en een meer afgeplatte en spitser toelopende kop.

In tegenstelling tot de muurhagedis heeft de levendbarende hagedis een kartelige achterrand van de halskraag. Deze laatste rij van sterk vergrote keelschubben, prominent aanwezig juist vóór de voorpoten, heeft bij de muurhagedis juist een rechte, gladde achterrand. Bovendien zijn de schubben van de muurhagedis niet tot nauwelijks gekield, terwijl die van de levendbarende hagedis dat juist wel zijn.

De kop van de meestal aanzienlijk forser gebouwde zandhagedis is hoger en ronder en relatief groter dan die van de levendbarende hagedis. Bovendien bezit de zandhagedis nooit een zwarte streep midden op zijn rug. Wel heeft de zandhagedis midden op zijn rug een 8-16 schubben brede strook van afwijkende, veel smallere schubjes dan op de rest van zijn rug en flanken. Bij de levendbarende hagedis zijn alle rugschubben ongeveer even groot. Verder liggen er bij de zandhagedis achter het nasale (= het schild waarin het neusgat zit) twee schildjes boven elkaar, waar er bij de levendbarende hagedis maar één ligt. Mannetjes van de levendbarende hagedis hebben nooit de intens groen gekleurde flanken van de mannelijke zandhagedis.

De juvenielen van de levendbarende hagedis zijn fijner van bouw dan die van de zandhagedis. De jongen van de levendbarende hagedis zijn aanzienlijk donkerder bruin van kleur en vertonen vaak nauwelijks enige tekening. De staart van een juveniele zandhagedis is nooit zo donkerbruin tot zwart als die van juveniele levendbarende hagedissen.

Zie ook de determinatiesleutels in Van Diepenbeek & Creemers (2006).

Bijzonderheden

In het ravon-databestand t/m 2005 van ruim 28.000 waarnemingen wordt slechts één melanistisch exemplaar gemeld. Ook in de literatuur is het aantal meldingen van melanisten in Nederland vrij gering (Bogaerts 1993) en in het nabije buitenland blijken zulke waarnemingen eveneens uitzonderlijk (Arndt 1991, Bussmann 1990, Petzold 1978, Ritter & Nöllert 1987).

Het optreden van vorkstaarten is bij deze soort minder frequent dan bij andere hagedissen. Een vorkstaart ontstaat wanneer een hagedis bijvoorbeeld na een aanval van een predator zijn staart niet geheel verliest, maar deze wel beschadigd wordt. De oude staart blijft dan aanwezig, maar op het onvolledige breukvlak groeit wel een tweede staartpunt, waardoor een gevorkte staart ontstaat. Strijbosch (1999a) vermeldt dit verschijnsel bij één op de 2500 levendbarende hagedissen tegen één op de 1200 bij de zandhagedis en gemiddeld één op de 1400 bij andere Europese soorten. Wel blijken er bij de levendbarende hagedis regelmatig tenen of gedeelten daarvan verloren te gaan. In een uitgebreide studie in een heideterrein nabij Nijmegen bleek 10% van de aanwezige dieren natuurlijke teenverminkingen te vertonen, waarbij ook nog opviel dat dit bij vrouwtjes driemaal zo vaak optrad als bij mannetjes (Middelburg & Strijbosch 1988).

Meer details over de levendbarende hagedis worden beschreven in de monografie van Glandt (2001).

Bron

Auteur(s)

Strijbosch, H.

Publicatie

  • Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.