Overslaan en naar de inhoud gaan

Drieteenstrandloper Calidris alba

Foto: Menno van Duijn

Indeling

Scolopacidae [familie]
Calidris [genus] (20/1)
alba [soort]

Herkenning
20 cm. Kop en bovendelen kastanjebruin met zwarte strepen, borst kastanjebruin met donkere vlekjes; rest van onderdelen wit. Adult in winter veel witter dan andere kleine steltlopers, met egaal bleekgrijze kruin, nek en bovendelen en geheel wit gezicht en onderdelen; opvallend kenmerk is zwarte schoudervlek. Kan in winterkleed alleen verward worden met kleine strandloper en rosse franjepoot, maar gedrag is anders en heeft geen zwarte oogvlek. Juveniel in nazomer heeft grijzig-beige kop en borst met hier en daar zwarte streepjes; bovendelen zijn zwart en grijs geschubd; rest van onderdelen is geheel wit, maar heeft eveneens zwarte schoudervlek. Poten zwart, snavel kort en zwart. Heeft in vlucht brede witte vleugelstreep op donkere vleugels. Heeft karakteristiek foerageergedrag: rent in hoog tempo langs de waterlijn, volgt de terugtrekkende golven en boort of pikt dan naar prooi.

Verspreiding en voorkomen
Broedt op Groenland, de Canadese Arctische Eilanden, Spitsbergen en in Noord-Siberië. Trekt in de winter naar de kusten van Noord- en Zuid-Amerika, Afrika, Zuidwest, Zuid- en Zuidoost-Azië en delen van Europa. In Nederland een doortrekker en wintergast in vrij groot aantal.

Biotopen
Op zandplaten en zandstranden, maar steeds vaker ook op (zandig) wad. Zelden op strekdammen en stenige oppervlakten. Is een zeer kustgebonden soort.

Voedsel
Ongewervelden als kreeftachtigen, insecten, wormen. Eet ook plantaardig materiaal (in de zomer).

Eieren
Aantal eieren in legsel normaal 4, bij uitzondering 3. Peervormig tot ovaal. Glad en tamelijk glanzend. Licht olijfkleurig of groenachtig, met dof olijfbruine en violetgrijze vlekken, strippen en krabbels, die vaak aan de stompe pool geconcentreerd zijn en schaarser aan de spitse pool. Formaat 35,3 x 24,6 mm.

Geluiden
Over het algemeen vrij zwijgzaam. Roep in vlucht zacht 'tsjwik tsjwik'.

Publicatie