Herkenning
95-105 cm, spanwijdte 255-280 cm. Verschilt van andere gieren door lange brede vleugels met duidelijke 'vingers', korte donkere staart en bleke band over binnenvleugel. Bleekbeige of grijze verenkleed contrasteert met donkerder slag- en staartpennen; kop en nek met wit dons bedekt. Adult heeft brede witte kraag onderaan nek, juveniel heeft bruine kraag en donkerder egaler verenkleed. Zeilt met vleugels in ondiepe V gehouden.
Verspreiding en voorkomen
Standvogel op het Iberisch Schiereiland, de Pyreneeën, verspreide gebieden in Zuid-Europa en delen van Zuidwest- en Centraal-Azië. Wintergast in zuidelijk Europa, Zuidwest-, Centraal- en Zuid-Azië, en de noordelijke helft van Afrika. Zeldzaam in Nederland.
Biotopen
In zijn leefgebied broedt en rust hij in bergen op klifranden; legt tijdens foerageervluchten in gebergte en laagland enorme afstanden af.
Voedsel
Voedt zich vrijwel uitsluitend met aas van hoofdzakelijk zoogdieren, waaronder vee.
Eieren
Aantal eieren in legsel slechts 1. Rondachtig. Tamelijk glad of fijnkorrelig. Wit. Soms schaars roodbruin gevlekt. Formaat 92,4 x 69,7 mm.
Geluiden
Zwijgzaam. Op kolonie en bij kadavers grommende, hijgende en sissende geluiden.
Publicatie
- Oosterbroek, P., Roselaar, C.S. & P. Schalk (eds.). Vogels van Europa. ETI BioInformatics. [link]