Overslaan en naar de inhoud gaan

Monniksgier Aegypius monachus

Indeling

Accipitridae [familie]
Aegypius [genus] (1/0)
monachus [soort]

Herkenning
105 cm, spanwijdte 250-295 cm. Enorme gier, gelijk aan vale gier. Verenkleed donker, op afstand zwart lijkend. Kraag van adult grijzig, van juveniel zwart. Kale huid op kop blauw en roze, bij juveniel als een zwarte kap. Poten bleekgrijs, maar lijken op afstand wit. Brede 'gevingerde' vleugels als bij vale gier. Zeilt nooit op omhoog gehouden vleugels, maar houdt vleugels vlak of iets beneden horizontaal. Staart iets langer dan van vale gier en iets wigvormig, zoals staart van zeearend. Meestal alleen, in paren of in kleine troepjes, nooit in zulke grote groepen als vale gier.

Verspreiding en voorkomen
Broedvogel in een klein gebied tussen Kirgizië en Afghanistan. Standvogel in kleine delen van Zuidwest-Europa en Zuidwest-Azië, grote gebieden in Centraal- en Oost-Azië en in Zuid-Rusland. Wintergast in delen van Zuidwest-, Centraal- en Zuid-Azië en een gebied rondom Noord-Korea. In Nederland een dwaalgast.

Biotopen
Komt in zijn leefgebied voor bij beboste heuvels, droge open vlaktes en gebergte.

Voedsel
Voedt zich vrijwel uitsluitend met karkassen van zoogdieren: herten, paarden, konijnen, honden, vossen, schapen, etc. Relatief sterke snavel maakt het mogelijk huid open te scheuren en spieren, pezen en huid zelf te eten.

Eieren
Aantal eieren in legsel slechts 1. Gedrongen elliptisch. Ruw oppervlakte. Wit of geelbruinachtig. Verschillend getekend met kastanjebruin-rood, bruin of violet; soms erg dicht getekend. Formaat 90 x 69,7 mm.

Geluiden
Hoge schrille schreeuw, maar meestal zwijgzaam.

Publicatie