Overslaan en naar de inhoud gaan

Roodmus Erythrina erythrina

Foto: Hans Kool

Indeling

Fringillidae [familie]
Erythrina [genus] (1/1)
erythrina [soort]

Herkenning
14,5 cm. Mannetje met rode kop, keel, borst en stuit. Bovendelen, vleugels en staart bruin, vaak met twee lichte vleugelstrepen, buik wit. Staart gevorkt. Dikke, donkere, kegelvormige snavel en klein, donker oog. Hoge, puntige kruin. Vrouwtje zonder rood en met olijfkleurige gestreepte bovendelen, kop en borst. Juveniel als vrouwtje, gewoonlijk met twee brede, duidelijke vleugelstrepen. Eerstejaars mannetjes hebben geen rode kop en lijken op vrouwtje. In broedtijd vaak erg geheimzinnig en moeilijk te vinden. Buiten broedtijd soms in troepen met andere vinken.

Verspreiding en voorkomen
Broedt van Scandinavië en Frankrijk tot in Oost-Siberië en in Centraal- en Oost-Azië. Trekt in de winter naar delen van Zuid- en Zuidoost-Azië en Zuidoost-China. In Nederland een uiterst schaarse broedvogel, wegtrekkend, doortrekker in uiterst klein aantal.

Biotopen
Voornamelijk in duinen, af en toe ook in moerasgebieden met dichte wilgen- en andere loofboompartijen. Ook bij bosranden, vaak nabij water en parken.

Voedsel
Voornamelijk zaden, 's zomers ook insecten.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 5, zelden 3-6. Buikig. Glad en glanzend. Lichtblauw, maar donkerder gekleurd dan die van de andere roodmussen. Schaars getekend met spikkels, streepjes, en kleine vlekjes in purperachtig-zwart of zwart aan de stompe pool. Soms ongetekend. Formaat 20,4 x 14,6 mm.

Geluiden
Roep 'siee' en 'wjèèè'. Zang een luid en helder 'wie tjoe witjoe'.

Publicatie