Overslaan en naar de inhoud gaan

Roodkeelpieper Anthus cervinus

Indeling

Motacillidae [familie]
Anthus [genus] (10/3)
cervinus [soort]

Herkenning
14,5 cm. Lijkt in winter sterk op graspieper, met bruine bovendelen, gevlekte borst en flanken, witte onderdelen en donkere staart met wit op buitenste staartpennen. In zomerkleed makkelijk herkenbaar aan ongevlekt rode, roze of bruinroze gezicht en keel; deze kleur loopt vaak door op buik en flanken. Adulten houden vaak rode keel in winter. In winter te onderscheiden van graspieper door twee lange, parallel lopende witte lijnen over lengte van rug en zwaar gevlekte flanken. Stuit zwaarder gestreept, maar dit doorgaans onbruikbaar als veldkenmerk. Poten rozegrijs, als graspieper. Geslachten gelijk. Geluid geheel anders, maar gedrag gelijk. Op trek vaak samen met andere (meestal gras-) piepers.

Verspreiding en voorkomen
Broedt van Noord-Scandinavië tot Noordwest-Alaska. Trekt in de winter naar kleine gebieden in Noord-Afrika, en van Mauritanië tot Somalië. In Nederland een doortrekker in uiterst klein aantal.

Biotopen
Diverse open terreinen zoals braakliggende velden, natte weilanden en akkers, moerassen, etc.

Voedsel
Voornamelijk ongewervelden, maar eet ook wel zaden.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 5-6, zelden 4-7. Buikig. Glad en glanzend. Verschillend in kleur, grijsachtig, geelbruin, olijf, of roze-achtig. Fijn gespikkeld of onopvallend gevlekt met grijs, geelbruin, bruin of roodbruin. Lichtere eieren tonen fijne zwarte haarlijntjes. Formaat 19,2 x 14,2 mm.

Geluiden
Roep variabeler dan boompieper maar sommige roepjes bijna identiek. Meest karakteristiek is langgerekt, smeltend, rietgorsachtig 'tsieieie'. Zang pieperachtig, herhaling van tonen, maar muzikaler en onstuimiger dan van graspieper.

Publicatie