Herkenning
13 cm. Mannetje met zwarte kopkap die tot op oorstreek doorloopt. Bovendelen donkergrijs, vleugels met smalle lichte randen aan slagpennen, onderdelen lichter grijs, keel wit, sterk contrasterend met zwarte kopkap. Staart zwart, buitenste staartpennen met witte vlek. Vrouwtje lijkt op mannetje maar heeft bruine, niet zwarte, kopkap en bruinere bovendelen. Beide sexen hebben brede rode oogring en rode iris. Poten roodachtig. Zeer beweeglijk en zit vaak even in top van struik, waarbij druk met staart en vleugels gewipt en getrokken wordt. Vlucht schokkerig en fladderend. Zang vanaf opvallende post, gevolgd door zangvluchtje.
Verspreiding en voorkomen
Standvogel in Middellandse Zeegebied. Broedvogel in een gebied tussen de Egeïsche en de Zwarte Zee. Wintergast in noordelijk Afrika en kleine gebieden in het noordelijk en oostelijk Middellandse Zeegebied. In Nederland een dwaalgast.
Biotopen
Komt in zijn leefgebied voor in diverse habitats met dichte ondergroei.
Voedsel
Ongewervelden en bessen.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 3-4, soms 5. Buikig. Glad en glanzend. Verschillend van kleur. Wit of zwak groen, geelbruin of roze-achtig getint. Fijn olijfkleurig-geelbruin, licht olijfkleurig, geelbruin, bruin, purperachtig-rood en grijs gespikkeld. Tekening meestal gelijkmatig verspreid, soms schaars, vaker overvloedig; soms geconcentreerd bij of rond de stompe pool. Een opvallend type herinnert aan de eieren van de braamsluiper; witachtig, schaars geelbruin of olijfkleurig-geelbruin en grijs gevlekt, hoofdzakelijk aan de stompe pool. Formaat 17,9 x 13,6 mm.
Geluiden
Roep 'tek' en zeer karakteristiek, snel en scheldend 'trètrètrètrètrè'. Zang babbelend, lijkt op zang van grasmus, maar knarsender en langer.
Publicatie
- Oosterbroek, P., Roselaar, C.S. & P. Schalk (eds.). Vogels van Europa. ETI BioInformatics. [link]