Herkenning
12 cm. Geslachten gelijk. Iets groter dan fitis. Bovendelen groen of grijsgroen, doffer dan grauwe fitis. Slagpennen met groenig waas, onderdelen wit of grijswit. Meest opvallende veldkenmerken zijn de lange wenkbrauwstreep, vrijwel vanaf snavelbasis tot in nek en daar óplopend (begint niet bij snavelbasis zoals bij grauwe fitis), witte vleugelstreep (in het najaar zijn soms twee zichtbaar), vlekkerige oorstreek en bleke poten (bleker dan bij grauwe fitis). Juveniel groener en helderder dan adult in najaar.
Verspreiding en voorkomen
Broedt van Noord-Scandinavië tot Oost-Siberië en Noordoost-China. Trekt in de winter naar Zuidoost-Azië. In Nederland een dwaalgast.
Biotopen
Komt in zijn leefgebied voor in vochtige valleien en dicht begroeid loofbos, vaak nabij water.
Voedsel
Insecten.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 5-6, soms 3-7. Rondachtig. Glad en glanzend. Wit. Bezet met fijne licht roodachtig-bruine of donkerbruine spikkels. Tekening vaak tamelijk schaars; fijne spikkels soms talrijker, maar dan zwak. Formaat 16,2 x 12,6 mm.
Geluiden
Roep 'tzik', soms tweelettergrepig. Zang monotone triller.
Publicatie
- Oosterbroek, P., Roselaar, C.S. & P. Schalk (eds.). Vogels van Europa. ETI BioInformatics. [link]