Overslaan en naar de inhoud gaan

Grauwe fitis Phylloscopus trochiloides

Indeling

Phylloscopus [genus] (17/3)

Herkenning
11 cm. Lijkt op noordse boszanger. Geelgroen of olijfgroen op kop en bovendelen. Slagpennen met groene of gelige randen. Onderdelen witter, soms met bleekgele waas op gezicht en zijborst; onderdelen overigens koud-grijswit. Lange en duidelijke wenkbrauwstreep van voorhoofd boven bovensnavel tot zijkant van achterhoofd, maar minder lang dan bij noordse boszanger. Oogstreep donker, wangen minder gevlekt, meer uniform gekleurd dan noordse boszanger. Lichte vleugelstreep, bij adult duidelijk in voorjaar, maar afgesleten in najaar en dan onduidelijk of afwezig. Poten gewoonlijk donker.

Verspreiding en voorkomen
Broedt in Noordoost-Europa, grote delen van Centraal- en Oost-Azië en Zuidwest-Rusland. Trekt in de winter naar India en het vasteland van Zuidoost-Azië. Zeldzaam in Nederland.

Biotopen
Komt in zijn leefgebied voor in open bosgebieden en bosranden, met name in gemengd en loofbos met dichte ondergroei.

Voedsel
Voornamelijk insecten.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 4-6. Buikig tot ovaal. Glad en niet glanzend. Wit. Formaat 15 x 11,7 mm.

Geluiden
Roep 'tsjie-wie', lijkt op roep van witte kwikstaart. Zang luid, ratelend, lijkt wat op zang van winterkoning.

Publicatie