Overslaan en naar de inhoud gaan

Dwerggors Emberiza pusilla

Foto: Louis Westgeest

Indeling

Emberizidae [familie]
Emberiza [genus] (17/4)
pusilla [soort]

Herkenning
13 cm. Mannetje in broedkleed heeft opvallende kastanjebruine kop met zwarte strepen langs kruin en rond oorstreek. Witte oogring en kleine loodgrijze snavel kenmerkend. Bovendelen grijzig bruin met lange donkere strepen, onderdelen met fijne zwarte streping op borst en flanken. Buitenste staartpennen wit. Vrouwtje lijkt op mannetje maar doffer. Zit vaak met opgezette kruinveren, waardoor kop puntig lijkt. Wipt met en spreidt staart als rietgors. Kleiner dan rietgors maar soms moeilijk te onderscheiden, speciaal in winterkleed en juvenielen met weinig of geen kastanjebruin op kop; echter snavelvorm verschillend, teugel ongestreept, smalle lichte kruin, en snor- en baardstrepen reiken niet tot aan snavelbasis. Meestal alleen of in paren. Vrij schuw, blijft veel in dichte dekking.

Verspreiding en voorkomen
Broedt in Noordoost-Scandinavië, het grootse deel van Rusland en een gebied in Noordoost-China. Trekt in de winter naar een gebied in zuidoostelijk Azië tussen Nepal en Taiwan. Zeldzaam in Nederland.

Biotopen
In zijn leefgebied broedt hij in vochtige bossen. Op de trek in uiteenlopende begroeide terreinen.

Voedsel
Zaden en ongewervelde dieren

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 4-5, zelden 6-7. Buikig. Glad en glanzend. Zeer lichtgroen, grijs, roze of olijfkleurig. Bezet met schaarse zwartachtig-purperen of zwartachtig-bruine spikkels en krabbels, die dikwijls vage randen hebben; ook enig zwak grijsachtige of purperachtige tekens. Formaat 18,7 x 14,3 mm.

Geluiden
Roep een scherp 'tik'. Zang herinnert aan bosgors, gevarieerd maar kort.

Publicatie