Overslaan en naar de inhoud gaan

Zwartkopgors Emberiza melanocephala

Indeling

Emberizidae [familie]
Emberiza [genus] (17/4)

Herkenning
17 cm. Vrij grote gors met lange staart en snavel. Mannetje met zwarte kop, helder kastanjebruine bovendelen en gele onderdelen. Vrouwtje saaier getekend, met grijzige kop, witte oogring, bleekgele onderdelen en grijzige bovendelen. Vleugels donker met roomkleurige tot witte veerranden, staart zonder wit. Juveniel nog bleker dan vrouwtje, met slechts wat geel op onderstaartdekveren maar wel met kastanjebruine stuit. Mannetje vrij opvallend, zit vaak bovenop een struik of zingt vanaf een opvallende zangpost. Vrouwtje onopvallender en moeilijk waar te nemen.

Verspreiding en voorkomen
Broedt van Kroatië tot in Pakistan en in de Russische Kaukasus. Overwintert in India. In Nederland een dwaalgast.

Biotopen
Komt in zijn leefgebied voor in cultuurgebieden met bosjes, heggen, boomgaarden, wegbermen, etc.

Voedsel
Zaden en ongewervelde dieren. Foerageert op de grond of in bosjes.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 4-5, zelden 6-7. Buikig. Glad en glanzend. Zeer lichtblauw of groenachtig-blauw. Bezet met fijne licht purperachtig-grijze en donker purperachtig-bruine en olijfbruine spikkels. De tekens zijn meestal geconcentreerd aan of rond de stompe pool, elders schaarser. Formaat 22,4 x 16 mm.

Geluiden
Roep 'zit' en 'luut'. Zang babbelend, herinnert soms aan grasmus.

Publicatie