Overslaan en naar de inhoud gaan

Glanskop Poecile palustris

Foto: Kees Venneker

Indeling

Paridae [familie]
Poecile [genus] (2/2)
palustris [soort]

Herkenning
11,5 cm. Vrijwel identiek aan matkop, met zwarte kruin, nek en bef, bruine bovendelen, witte wangen en onderdelen en beige flanken. Verschilt van matkop door ontbreken van lichte vleugelvlek, kleinere bef en door geluid. In de winter vaak samen met andere mezen. foerageert, evenals matkop, vaker laag bij de grond dan andere mezen.

Verspreiding en voorkomen
Komt voor in Europa, West- en Zuid-Rusland, gebieden rondom de Zwarte Zee en een deel van oostelijk Azië. In Nederland een vrij talrijke broedvogel, jaarrond aanwezig.

Biotopen
Komt vaker in hoogopgaand loofbos voor dan matkop, zowel in vochtig als droog bos, zonder duidelijke voorkeur. Ook in boomgaarden, parken, bij heggen en houtwallen.

Voedsel
Voornamelijk ongewervelden, maar ook zaden en bessen.

Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 6-9, zelden 5-11. Tweede legsels meestal kleiner. Buikig. Glad en enigszins glanzend. Wit. Met lichtbruine, purperachtig-rode of roodachtig bruine tekening, meestal schaars behalve aan de stompe pool waar ze een krans of kap vormen. Formaat 16,2 x 12,4 mm.

Geluiden
Karakteristiek 'pitsjè'. Andere meesachtige roepen zoals 'tsie', 'sisisi', etc. Zang lijkt sterk op die van braamsluiper.

Publicatie