Overslaan en naar de inhoud gaan

Indische gans Anser indicus

Foto: Kees Venneker

Indeling

Anatidae [familie]
Anser [genus] (12/3)
indicus [soort]

De oorspronkelijke broedgebieden van de Indische Gans liggen op de hoogvlakten van China, Tibet en Mongolië. De soort broedt hier onder extreme klimatologische omstandigheden. De broedhabitat bestaat uit rivierdalen en meren met moerassige, rotsige en grazige elementen, op een hoogte van 4000-5000 m. Indische Ganzen kunnen in kolonies broeden, waarbij de nesten bij voorkeur op een rotsige en droge bodem worden gemaakt. Het overwinteringsgebied omvat de Himalaya in Tibet en Nepal en het aangrenzende laagland van Pakistan, India en Bangladesh. Dit wordt gebruikt door 20.000 vogels. Het voorkomen in Europa is terug te voeren op introductie door de mens. In West-Europa zijn broedgevallen vastgesteld in Engeland, Duitsland en Nederland (Blair et al. 2000, NWO 2000, van Horssen & Lensink 2000) . In Zweden heeft de soort in de jaren negentig niet meer gebroed (Svensson et al. 1999) en in Noorwegen slechts éénmaal (1992; M. Gün­ther); in de jaren zeventig en tachtig broedde de soort in beide landen met enige regelmaat. In Denemarken ontbreekt de Indische Gans. Doortrek vanuit Noord-Europa is daarom nauwelijks meer te verwachten (contra van Horssen & Lensink 2000). Alleen vanuit Duitsland bereiken mogelijk wat Indische Ganzen ons land, maar het aantal aldaar is vermoedelijk zeer klein. De Nederlandse Indische Ganzen zijn grotendeels standvogel. 

Bron

Auteur(s)

Horssen, P.W. van, Lensink, R.

Publicatie

  • SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Fauna 5: 1-584. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.