Voorkomen
Status | Oorspronkelijk. Minimaal 10 jaar achtereen voortplanting. (1a) |
Habitat | land zoet |
Referentie | Waarnemingen overzicht 2002 |
Expert | Creemers, R.C.M. (RAVON) |
Trend
Trend gehele periode: Matige toenameTrend laatste 10 jaar: Matige toename
Bron: RAVON, CBS (via Netwerk Ecologische Monitoring)
Areaal
De alpenwatersalamander komt uitsluitend voor in Europa. De aaneengesloten verspreiding van de nominaatvorm M. a. alpestris loopt van Frankrijk in het westen tot het westelijk deel van Oekraïne in het oosten. In het noorden bereikt de soort nog net Denemarken. In het zuiden loopt het aaneengesloten areaal door tot Noord-Italië.
In het zuidelijke deel van het verspreidingsgebied komen enkele geïsoleerde populaties voor, waarvan sommige als aparte ondersoort zijn beschreven. De soort kan in de Alpen voorkomen tot 2500 m hoogte (Gasc et al. 1997, Griffiths 1996).
De noordwestelijke areaalgrens loopt door Nederland (Gasc et al. 1997). Bringsøe & Mikkelsen (1993) nemen aan dat de soort in Denemarken noordelijker voor zou kunnen komen; niet het klimaat maar intensieve, kale landbouwgebieden die de laatste eeuwen zijn ontstaan, vormen daar een barrière voor de soort. In Engeland, waar de alpenwatersalamander van nature niet voorkomt, is de soort op een aantal plaatsen geïntroduceerd (Banks 1989).
Verspreiding in Nederland
Het zwaartepunt van de verspreiding van de Alpenwatersalamander ligt in Noord-Brabant en Limburg. De soort bezet hier grote delen van het Zuid-Limburgs en Kempens district. Buiten beide genoemde provincies is de soort bekend van Zeeuws-Vlaanderen, het Rijk van Nijmegen en Drenthe.
Voor 1971
De eerste melding van de Alpenwatersalamander voor Nederland werd pas in 1897 gedaan door E. Heimans (1898) te Breda (zie ook Oudemans 1911). Willemse (1915) noemt een reeks van vindplaatsen, die in 1950 is uitgebreid tot 23 (Van Wijk 1951). Hieronder bevindt zich één Drentse vindplaats, namelijk Assen. Van Wijk (1951) vraagt zich af of het om een uitgezet exemplaar gaat (zie ook kader Drenthe). In de collectie van het Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis in Leiden is ook één exemplaar van Katerveer bij Zwolle (juli 1919, rmnh 5728) aanwezig. Deze vindplaats valt geheel buiten latere verspreidingsbeelden. De aanwezigheid in het rivierengebied is zeer opmerkelijk. Deze vondsten zijn vanwege de goede documentatie wel op kaart opgenomen.
In de periode voor 1971 zijn de contouren van de verspreiding van de Alpenwatersalamander nog niet erg duidelijk. De vindplaatsen liggen nogal verspreid, maar kernen als Zuid-Limburg, het Rijk van Nijmegen en Oost-Brabant tekenen zich al af. In Zuid-Limburg blijkt de Alpenwatersalamander samen met de kleine watersalamander de algemeenste watersalamander te zijn (Ter Horst 1960). Johan Thissen (pers. med.) kent waarnemingen in het Bekken van Groesbeek uit de jaren 60, zoals de Bruuk en directe omgeving en langs de spoorlijn tussen Groesbeek-dorp en de Duitse grens. De soort is daar later nog maar één keer aangetroffen.
Opvallend is dat de soort na 1950 nauwelijks meer van ‘vreemde’ vindplaatsen wordt gemeld, zoals dat in de eerste helft van de twintigste eeuw wel gebeurde. Dat maakt het aannemelijk dat vindplaatsen als Utrecht, Rotterdam en die in het stroomgebied van de IJssel (zie ook Bergmans & Zuiderwijk 1986) betrekking hebben gehad op introducties of verkeerde determinaties.
Opvallend is het nog grotendeels ontbreken van waarnemingen uit Midden- en Noord-Limburg en West-Brabant. In deze regio’s is de inventarisatieactiviteit zeer laag, waardoor de soort lang onopgemerkt is gebleven.
1971-1995
Pas na 1970 wordt de verspreiding goed duidelijk. West-Brabant blijkt nu ook een kerngebied voor de alpenwatersalamander te zijn en de kerngebieden Rijk van Nijmegen, Oost-Brabant en Zuid-Limburg blijken aanzienlijk dichter bezet te zijn dan tot dan toe bekend was. Het zwaartepunt van de verspreiding in Nederland blijkt duidelijk in Noord-Brabant en Limburg te liggen, met een uitloper in het Rijk van Nijmegen. Pas in de jaren 80 wordt de soort voor het eerst in Zeeland ontdekt, vlak bij de Belgische grens in Eede (nabij Aardenburg) en ten zuiden van Hulst en Axel (Krebs 1991, Ton Stumpel pers. med.). Deze vondsten zijn niet zo vreemd, omdat direct tegen de grens met Nederland in Vlaanderen populaties aanwezig zijn die grenzen aan de Zeeuwse vindplaatsen (Bauwens & Claus 1996, De Fonseca 1981). De klei maakt aan de zuidrand van Zeeuws-Vlaanderen plaats voor zand en het landschap vertoont overeenkomsten met dat op veel Brabantse en Limburgse vindplaatsen.
In Drenthe blijkt de soort ook ruimer verspreid te zijn, met name in de omgeving van Assen (Provincie Drenthe 1987).
De soort is vóór 1985 enkele malen uit de Achterhoek en Twente gemeld. Er bevinden zich Duitse populaties tegen de grens met deze Nederlandse regio’s. De gemelde vindplaatsen vertonen echter geen enkele onderlinge samenhang. Natuurlijke populaties zijn, gezien de nabijgelegen Duitse populaties niet uit te sluiten. Toch is het vreemd dat deze weinig kritische soort zo weinig is gemeld en al vele jaren niet meer is aangetroffen, terwijl in deze omgeving bijzonder intensief naar amfibieën wordt gekeken en enkele meer kritische soorten zoals kamsalamander en boomkikker er goed stand weten te houden (zie ook Creemers 1999a).
In Drenthe bij Rheebruggen is de soort met zekerheid uitgezet door o.a. Dick Hillenius. Op het eind van deze periode komen ook de eerste waarnemingen binnen van populaties op de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe (Staverden) en Arnhem. Voor Staverden en Arnhem is bekend dat deze dieren hier zijn uitgezet; ook voor de populaties op de Utrechtse Heuvelrug wordt dit vermoed door de sterke binding aan bebouwing (vaak tuinvijvers) en de overlap met uitgezette populaties vroedmeesterpadden. In eerdere intensieve herpetofauna-inventarisaties op de Veluwe (Van Dijk, 1988a, 1988b) werd deze soort nooit aangetoond, hetgeen de sterke vermoedens van uitzetting bevestigt (Creemers 1999a).
1996-2007
In de meest recente periode is het verspreidingsbeeld nog eens flink aangescherpt. Opvallend is dat de soort in vrijwel het gehele Nederlandse verspreidingsgebied grote aantallen aaneengesloten uurhokken bezet, waarbinnen regelmatig dichte concentraties bezette kilometerhokken voorkomen. Waar voorheen slechts Zuid-Limburg als zwaartepunt werd gezien (Bergmans & Zuiderwijk 1986) blijken nu door het hele verspreidingsgebied duidelijke concentraties aanwezig te zijn. Dit is geen effect van een sterke toename van de soort, maar van uitgebreidere inventarisaties.
Het aantal gegevens uit Drenthe is gedurende de laatste periode verder toegenomen. De soort blijkt vooral in het noordwesten een aaneengesloten areaal te hebben. Het aantal bezette kilometerhokken per uurhok blijft echter laag.
In het Rijk van Nijmegen zijn twee kernen te onderscheiden, namelijk de stuwwal en de Overasseltse en Hatertse Vennen. In beide gebieden is de soort algemeen. Deze populaties zijn van elkaar gescheiden door het Maas-Waalkanaal. Van het laaggelegen Bekken van Groesbeek, grenzend aan de stuwwal, is slechts één waarneming bij ravon bekend (de Bruuk). Het gebied ligt waarschijnlijk te laag en is daardoor te vochtig voor deze soort. Opvallend is de vondst van Alpenwatersalamanders aan de rand van de Ooijpolder nabij de Waal bij Nijmegen, aan de voet van de stuwwal. Het gaat waarschijnlijk om zwervers vanuit de grote populatie op de stuwwal. Creemers (1999a) geeft informatie over discutabele waarnemingen en uitgezette populaties in Gelderland.
Van alle door de alpenwatersalamander bezette Nederlandse kilometerhokken ligt 49% in Noord-Brabant (Van Delft et al. 2003a). In deze provincie is de soort zowel aanwezig op de hoger gelegen Peelhorst en Kempenhorst als in de lager gelegen Centrale Slenk. Veel vindplaatsen liggen op de hogere gronden, maar ook in beekdalen komt de soort voor. In Oost-Brabant komt de alpenwatersalamander tot circa 10 m + nap voor bij Grave en Oeffelt. In het uiterste westen van de provincie zijn zelfs enkele vindplaatsen aanwezig rondom nap. Nergens komt de soort op rivier- of zeeklei voor (Van Delft 2005a). Opvallend is het ontbreken van de soort in Midden-Brabant rondom Tilburg. Hoogteligging, grondsoort en landschap komen sterk overeen met die ten westen en oosten van het gebied, waar wel alpenwatersalamanders aanwezig zijn. Bovendien waren hier tot in de jaren 70 bijna alle Brabantse amfibieënsoorten vertegenwoordigd, inclusief boomkikker en knoflookpad. Dus blijkbaar voldoet deze regio aan de habitateisen van vrijwel alle Nederlandse soorten. Toch ontbreekt hier de weinig kritische alpenwatersalamander. Er bestaat hiervoor nog geen verklaring (Van Delft 2005a). In Oost-Brabant is het de talrijkste salamander en hoort hij tot de vier amfibieënsoorten met de ruimste verspreiding (Crombaghs & Hoogerwerf 1992, 1993b, Hoogerwerf & Crombaghs 1992).
In Limburg komt de soort verspreid over de gehele provincie voor. Concentraties zijn vooral aanwezig ten oosten van de Maas in Midden- en Zuid-Limburg. Ook in deze provincie is de soort zowel aanwezig in de hoger gelegen heide- en bosgebieden als in beekdalen. Ook een aantal oude meanders van de Maas blijkt van bijzonder belang voor deze soort (Hermans 1992a). In het Roerdal ontbreekt de soort echter in alle oude Roermeanders (Geraeds & van Schaik 1999).
De soort ontbreekt, evenals aan de Brabantse kant van de provinciegrens, grotendeels in de Peel (hoogveen). Tussen de verspreidingskernen in Midden- en Zuid-Limburg is een opvallend hiaat aanwezig tussen Stein en Sittard in het zuiden en Posterholt en Linne in het noorden. De soort is in dit gebied momenteel slechts bekend van de Doort en Born. In het uiterste noorden van Limburg (vanaf de Hamert tot de Mookerheide) is de soort zeer schaars. Het uurhok met het grootste aantal bezette kilometerhokken van Nederland ligt in de Meinweg. De soort is er toegenomen en de bezettingspercentages van nieuwe poelen liggen rond de 90% (Lenders 2005a). In Zuid-Limburg zijn in het bijzonder de beekdalen van Geul en Gulp en hun zijbeekjes zeer dicht bezet.
De introducties uit de vorige periode (Utrecht, Veluwe, rond Arnhem en Rheebruggen) zijn duidelijk succesvol, vanuit de oorspronkelijke kernen en met enige hulp van nieuwe introducties breidt de soort zich gestaag uit.
Trend
Lange termijn
De alpenwatersalamander staat niet op de Rode Lijst. De soort is ten opzichte van de referentieperiode (de periode voor 1950) min of meer stabiel gebleven (Van Delft et al. 2007).
Recente ontwikkeling
De trend van de alpenwatersalamander binnen de periode van de amfibieënmonitoring (1997-2007) is een matige toename (goverse et al. 2008). De soort profiteert van de aanleg van nieuwe poelen en op termijn wellicht ook van venherstelprojecten. De recente sterke afname van verzurende depositie en de daardoor veroorzaakte significante toename van de pH in veel vennen (Van Dam & Mertens 2004, Grontmij/AquaSense & Alterra 2005) is ongetwijfeld gunstig voor deze soort van de verzuringsgevoelige hoge zandgronden.
De alpenwatersalamander is op veel plaatsen buiten zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied uitgezet en vormt daar populaties die zich handhaven en uitbreiden. Deze populaties zijn echter niet betrokken in de berekeningen voor de Rode Lijst.
Bron
Auteur(s)
Delft, J.J.C.W. van
Publicatie
- Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft 2009. De amfibieƫn en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.