Overslaan en naar de inhoud gaan

Gewone pad Bufo bufo

Foto: Marion Haarsma

Indeling

Bufonidae [familie]
Bufo [genus] (1/1)
bufo [soort]

Beschrijving

De gewone pad is een relatief grote, zwaargebouwde pad. De mannetjes worden maximaal 8 cm, de vrouwtjes maximaal 10 cm. Mannetjes worden maximaal circa 60 g, vrouwtjes circa 100 g (Günther & Geiger 1996, Kraan 1982, Nöllert & Nöllert 2001).

De kleur van de rug is variabel, van beige, licht- of donkerbruin tot bruinrood. De onderzijde kan zowel ongetekend als zwaar gemarmerd zijn en is lichtgrijs tot witachtig. Eventuele aanwezige vlekken zijn grijs.

De huid heeft een wrattige structuur. Afhankelijk van de fase (water- of landfase) is de huid respectievelijk soepel en zacht of hard en stevig. De ogen hebben een horizontale pupil met een iris die goudkleurig tot koperrood gekleurd is. Achter de ogen bevinden zich twee grote, naar achteren buitenwaarts wijkende, gifklieren (parotoïden). Het trommelvlies zit schuin achter het oog en is goed zichtbaar.

Tussen de tenen aan de achterpoten bevinden zich gereduceerde zwemvliezen. Deze reiken tot voorbij de helft van de langste teen. De voorpoten van mannetjes zijn zwaarder en gespierder dan bij vrouwtjes. Voor een goede omklemming van het vrouwtje tijdens de paring ontwikkelen de mannetjes al gedurende de winter op de binnenste drie tenen paarborstels. Deze zijn ruw, hoornachtig en zwart gekleurd.

Juveniele exemplaren zijn qua kleur aanzienlijk donkerder dan volwassen exemplaren en hebben vaak steenrode vlekken. Juvenielen die het land op kruipen zijn overwegend zwart.

De larven worden maximaal ruim 3 cm lang en zijn zwart. De staartpunt is afgerond en vertoont geen duidelijke tekening. De staartzoom loopt niet door tot op de rug (Lenders et al. 1993).

Eieren van de gewone pad liggen paarsgewijs in een dubbele streng in eisnoeren met een lengte tot 3-4 m.

Mannetjes bezitten geen uitwendige kwaakblaas, waardoor hun roep minder krachtig is dan bij vergelijkbare soorten. Het geluid is vrij monotoon en laat zich omschrijven als ‘orrrt….orrt…orrt’ (Diesener & Reichholf 1986). Meestal wordt niet de roep, maar het afweergeluid gehoord. Dit is het geluid dat de mannetjes maken wanneer zij door een ander mannetje vastgepakt worden. De afweerroep klinkt als: ‘urp...urp...urp’. Deze afweerroep lijkt enigszins op het geluid van een vrouwelijke meerkoet.

Herkenning

De gewone pad is eenvoudig van andere paddensoorten te onderscheiden. Verwarring is eigenlijk alleen mogelijk met de rugstreeppad. Het belangrijkste kenmerk van de rugstreeppad, de rugstreep, is bij de gewone pad nooit aanwezig. Daarentegen zijn er wel rugstreeppadden zonder rugstreep. De iris van het oog van de gewone pad is koperrood gekleurd, de iris van een rugstreeppad is geelachtig. De parotoïden van de gewone pad wijken van voor naar achter gezien naar buiten, terwijl de parotoïden van de rugstreeppad parallel lopen. De gewone pad heeft langere achterpoten en grotere zwemvliezen dan de rugstreeppad. Daarnaast is er nog een opvallend verschil aan de tenen van de achterpoten te zien. Bij de gewone pad zijn de gewrichtsknobbeltjes onder de voetzool enkelvoudig, bij de rugstreeppad zijn ze gepaard.

Mannetjes van de rugstreeppad hebben een grote uitwendige kwaakblaas en produceren daardoor een veel harder geluid, dat niet alleen in volume, maar ook in lengte verschilt van het geluid van de gewone pad. De roep van de rugstreeppad is een luid, aanhoudend ratelend geluid, terwijl het geluid van de gewone pad uit een serie korte, herhaalde roepen bestaat.

Eisnoeren van de gewone pad hebben een dubbel lijkende rij eieren, door spiralisering van twee enkele eisnoeren. Bij eisnoeren van de rugstreeppad is meestal slechts één streng aanwezig (Lenders et al. 1993). Dit kenmerk is in het veld echter niet altijd even bruikbaar. Door uitrekking van de eisnoeren kan verwarring optreden.

Op basis van de vorm van de liptandjes kunnen paddenlarven op soort gedetermineerd worden. Grotere larven van de gewone pad zijn van rugstreeppaddenlarven te onderscheiden door het ontbreken van een driehoekig lichtgekleurd vlekje achter de bek (Lenders et al. 1993).

Zie ook de determinatiesleutels in Van Diepenbeek & Creemers (2006).

Bijzonderheden

Gewone padden worden regelmatig geïnfecteerd door de vlieg Lucilia bufonivora. Albinisme is bij de gewone pad beschreven voor larven (Topper & Van Laar 1994) en vier maal voor adulten (In den Bosch 1990, Van der Coelen 1992, Janssen 1997, Van Laar 1992). In het Roelofsven (Overasseltse en Hatertse Vennen) werd in 1995 een adulte gewone pad gevangen met halve achterpoten. Deze misvorming is waarschijnlijk een gevolg van een in het larvale stadium aangebrachte verwonding door de achtogige bloedzuiger Erpobdella octoculata (Van Gelder & Strijbosch 1995, Viertel & Veith 1992).

Bron

Auteur(s)

Snep, R., Martens, G.

Publicatie

  • Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.