Overslaan en naar de inhoud gaan

Poelkikker Pelophylax lessonae

Foto: Ab H. Baas

Indeling

Ranidae [familie]
Pelophylax [genus] (3/3)
lessonae [soort]

Beschrijving

De huid van de poelkikker is glad met hooguit enkele kleine wratten op rug en dijbenen. Het merendeel van de poelkikkers is van boven grasgroen, maar soms zijn ze bruinig. De meeste individuen hebben een lichtgroene streep over het midden van de rug. Op de rug voorkomende vlekken zijn donkerbruin tot zwart en relatief klein. De buik is meestal niet of zwak gevlekt. De korte achterpoten vertonen donkerbruine tot zwarte, vaak met elkaar versmolten, pigmentvlekken. Deze zijn groter dan de vlekken op de rug. De grondkleur op de achterkant van de dijen is geel tot oranje. Bij de mannetjes kan de bovenzijde van de achterpoten citroengeel worden tijdens de voortplantingstijd, wat zelfs de donkere vlekken kan maskeren.

De kwaakblazen zijn ongepigmenteerd, in rust bleekgrijs of rozerood en in opgeblazen toestand wit. De iris bevat bij de mannetjes weinig donker pigment, geen zwarte vlekken en is goudgeel, goudbruin of goudgroen (Blommers-Schlösser 1990, 1992), maar bevat bij vrouwtjes altijd donker pigment.

Voor overige morfologische kenmerken, afmetingen en gewichten wordt verwezen naar de bespreking van het groene kikker-complex. Ook de eieren en larven zijn daar beschreven.

Herkenning

Voor de verschillen van larven en adulten met die van niet-groene kikkers en verschillen tussen de diverse groene kikkers wordt verwezen naar de tekst van het groene kikker-complex. De larven (en de juvenielen) van de poelkikker zijn op het oog niet te onderscheiden van bastaardkikker en meerkikker.

Onderscheid van de mannetjes op basis van de paarroep is goed mogelijk ten opzichte van de meerkikker, maar moeilijker ten opzichte van de bastaardkikker. Bij de poelkikker volgen de zeer korte pulsen elkaar snel op. Bij 20°C bestaat een roep uit 35-42 pulsgroepen van elk 3-6 pulsen (Schneider 1996). Zulke roepen worden vaak in series van 4-7 roepen ten gehore gebracht. De individuele pulsgroepen zijn zo kort dat deze nauwelijks als pulsgroep te horen zijn, volgen elkaar regelmatig op en nemen binnen een roep in sterkte toe (Cox & Jaspers 1979). Het resulterende geluid wordt wel als ‘gonzend met langgerekt oplopende toon’, geïnterpreteerd.

De eiklompen houden in de regel qua grootte het midden tussen die van boomkikker en bastaardkikker.

Bron

Auteur(s)

Mulder, J., Creemers, R.C.M.

Publicatie

  • Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.