Overslaan en naar de inhoud gaan

Bruine kikker Rana temporaria

Foto: Marion Haarsma

Indeling

Ranidae [familie]
Rana [genus] (3/3)
temporaria [soort]

Habitat

In het ravon-databestand t/m 2005 zijn 3613 van de 55.575 waarnemingen voorzien van een landhabitatcodering (7%). Hieruit blijkt vooral een sterke binding met bos en struweel. In verhouding tot andere amfibieën wordt de bruine kikker relatief weinig gemeld op en rond infrastructuur. De bruine kikker heeft een zeer ruime habitatkeuze en dringt ook door tot in stad en dorp.

Van de 55.575 waarnemingen zijn er 5799 voorzien van een waterhabitatcodering (10%). De bruine kikker komt in allerlei watertypen voor, met een voorkeur voor kleine geïsoleerde wateren en kleine lijnvormige wateren. Groot open water wordt nauwelijks gebruikt en de soort komt relatief weinig in vennen voor.

Een vergelijking tussen de verspreiding van de bruine kikker en de bodem- en landschapstypen in Nederland toont aan dat de soort een uitgesproken generalist is. De soort is op alle bodemtypen aangetroffen, variërend van lichte duin- en stuifzanden tot zware rivier- en zeeklei en lössgronden. Op landschapsschaal betekent dit dat de bruine kikker in alle landschappen kan worden aangetroffen, van het zeeklei-, laagveen- en duinlandschap in Laag-Nederland tot het zand- en heuvellandschap in Hoog-Nederland en Zuid-Limburg.

Uit regionale en lokale studies komen voorkeuren of juist een afkeer voor bepaalde leefgebieden naar voren (zie o.a. Bosman et al. 1988a, 1988b, Van Buggenum 1992d, Cuppen & Heinen 1984, Frigge et al. 1978a, Klein & Martens 1992, Kneitz 1998, Lenders 1991, Strijbosch 1980a). Vochtige habitats, kruidachtige vegetaties, lijnvormige landschapselementen, struwelen, bossen en overgangsgebieden worden voor de soort als aantrekkelijke habitats gemeld. De omgeving van zure vennen, brakke wateren of een intensief agrarische omgeving worden gemeden. Bruine kikkers komen wel in zure vennen en heidegebieden voor, maar heide is geen typische habitat (vergelijk heikikker) (Heijligers 2003, Strijbosch 2001).

Het belang van verstedelijkte gebieden is door de aanleg van tuinvijvers de laatste decennia toegenomen. In een Limburgse enquête over amfibieën in de stad bleek de bruine kikker het meest waargenomen amfibie te zijn (Van Buggenum 2000b). De tendens om vaker af te zien van het uitzetten van vissen in tuinvijvers, is beslist gunstig voor de bruine kikker.

In het uiterwaardenlandschap van Maas en Waal komt de bruine kikker zowel binnen- als buitendijks in allerlei watertypen voor (Bosman 1994a, Creemers 1994a, Dorenbosch et al. 1999a, 1999b). In de agrarische uiterwaarden zijn de dichtheden echter vaak laag. Er lijkt ook in het rivierengebied een sterke binding met bos en ruigte te bestaan (Creemers 1994a). De soort profiteert van de omzetting van agrarische uiterwaarden in natuurontwikkelingsgebieden.

De meeste poelkenmerken en de aard van de omgeving ervan blijken bij de bezettingskans geen grote rol te spelen (Van Buggenum 1996, Van der Sluis & Bugter 2000, Stumpel & Van der Voet 1995). De aanwezigheid van waterplanten, ondiep water en een min of meer neutrale zuurgraad lijken gunstig te zijn. Ook wordt de soort vaker in droogvallende poelen aangetroffen (Baert et al. 2001). Wat betreft de zuurtolerantie van eieren blijkt de kritische grens bij een pH van 4-4,5 te liggen (Beattie & Tyler-Jones 1992, Foppen 1985, Haidacher & Fachbach 1991, Leuven et al. 1983, 1986, Linnenbach & Gebhardt 1987). Op Texel bleek de bruine kikker vooral voor te komen in zoet water met een saliniteit van 120-180 mg Cl-/l. Elders in Noord-Holland werden echter ook dieren gevonden bij chloridegehalten tot ongeveer 450 mg Cl-/l (van Laar 2005).

Hoewel de aanwezigheid van vissen voor het voortplantingssucces niet gunstig is, worden poelen en plassen met vissen niet gemeden (Clausnitzer 1983, Crombaghs & Hoogerwerf 1995, Geraeds & Van Schaik 1999). Langzaam stromende wateren behoren eveneens tot de voortplantingshabitats. De stroomsnelheid op de eiafzetplaats is meestal lager dan 0,1 cm/s (Lenders 1986).

In Limburg zijn veel subadulte en adulte bruine kikkers overwinterend in beken aangetroffen (Lenders 1998). Zij zitten vooral op de bodem onder stenen of tussen waterplanten, in blad- en takhopen en minder in de oevervegetatie. Er is een voorkeur voor locaties met hogere stroomsnelheden (20-50 cm/s), waardoor de overwinterende dieren een goede zuurstofvoorziening hebben.

De Nederlandse habitats komen sterk overeen met die in Vlaanderen en Duitsland. Ook hier is sprake van een grote diversiteit aan leefgebieden (Bauwens & Claus 1996, Bitz & Reh 1996, Schlüpmann & Günther 1996, Jacob & Kinet 2007, Schops 1999).

Begeleidende soorten

Alle amfibieën- en reptielensoorten kunnen gezamenlijk met de bruine kikker worden aangetroffen. Kleine watersalamander, gewone pad, bastaardkikker en groene kikkers komen opvallend vaak in kilometerhokken met bruine kikkers voor en zijn ook de karakteristieke begeleiders. Het zijn soorten met een ruime verspreiding en habitatkeuze in Nederland.

Bron

Auteur(s)

Buggenum, H.J.M. van

Publicatie

  • Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.