De imago’s zitten veelvuldig op bladeren, takken of bloemen, vanaf laag bij de grond tot op enkele meters hoogte. Bloembezoek is waargenomen op struiken, grassen en kruiden. Het vrouwtje zet de eieren vooral af nabij bladluizen, maar ook wel op bladluisvrije planten (Chandler 1968c).
De larve is beschreven door Fielding (1953) en Dixon (1960). Zij vonden de larve bij bladluizen op bomen, struiken en kruiden. Voor een zo talrijke soort zijn er verbazingwekkend weinig larvevondsten gepubliceerd. Mogelijk leeft de larve hoofdzakelijk als ongespecialiseerde predator in de strooisellaag (Dixon 1960, Rotheray & Gilbert 1989, Rotheray 1993, Stubbs & Falk 2002). Waarschijnlijk overwintert de soort als volgroeide larve (Dušek & Láska 1986, Malinowska 1973, Pollard 1971).
Bron
Auteur(s)
Steenis, W. van
Publicatie
- Reemer, M., Renema, W., Steenis, W. van, Zeegers, Th., Barendregt, A., Smit, J.T., Veen, M.P. van, Steenis, J. van & Leij, L.J.J.M. van der 2009. De Nederlandse zweefvliegen (Diptera: Syrphidae). Nederlandse Fauna 8: 1-442. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij, European Invertebrate Survey - Nederland.