Overslaan en naar de inhoud gaan

Doodskopzweefvlieg Myathropa florea

Foto: Sandra Lamberts

Indeling

Syrphidae [familie]
Myathropa [genus] (1/1)
florea [soort]

Beide seksen bezoeken veel bloemen en vliegen ook ver van geschikte voortplantingsplaatsen. Mannetjes bezetten territoria in bosranden en op zonbeschenen plekken in loofbossen. Ze zitten veelvuldig maar kortstondig op bladeren in de zon. Alle insecten die in de buurt komen worden direct verjaagd, waarna ze weer naar hun plekje terugkeren. Ze patrouilleren ook rusteloos en luid zoemend langs de bosrand of zweven op een tot enkele meters hoogte. Er zijn nooit meer dan enkele individuen tegelijkertijd aanwezig. Zodra een mannetje wordt weggevangen, wordt zijn plaats ingenomen door een ander. Bij onderzoek werden op één locatie maar liefst acht mannetjes in tien minuten weggevangen. Na een uur stond de teller op zeventien (Achterkamp 2000).

De larve leeft in natte houtmolm en tussen rottende bladeren. Hij wordt veelal gevonden in rottingsholten en met water gevulde takoksels, maar ook in rottende wortels en sapstromen van loof- en naaldbomen (Rotheray 1993) of in koeienmest (van der Goot 1989). In de met rottend blad gevulde plasjes tussen de wortels van beuken zijn vaak vele larven te vinden. Deze soort wordt ook massaal aangetroffen in met zaagsel gevulde petflessen bedoeld om houtbewonende zweefvliegen te lokken (pers. med. J van Steenis en B. Wakkie).

De winter wordt als larve doorgebracht. Eieren die vroeg in het jaar of in voedselrijk substraat gelegd zijn, kunnen zich hetzelfde jaar nog tot vlieg ontwikkelen (pers. obs. J. van Steenis). De meeste larven zullen het echter pas na de winter tot imago brengen.

Poppen zijn gevonden vlak boven de waterspiegel, zowel in het rottende hout als vrij hangend in de rottingsholte (Hartley 1961).

 

Bron

Auteur(s)

Steenis, W. van

Publicatie