De vliegen zonnen onopvallend en laag tussen de vegetatie. Mannetjes verdedigen daar territoria door snel achter passerende insecten aan te vliegen en af en toe te zweven. Vrouwtjes vliegen langzaam tussen de planten door.
De larven ontwikkelen zich in wortels en bollen van uiteenlopende planten, met name land- en tuinbouwgewassen (bijvoorbeeld aardappel, artisjok, hyacint, lis, narcis, pastinaak en ui; Brunel & Cadou 1994, Hodson 1927, 1932), vaak met meerdere larven per plant. Vergeleken met E. funeralis is de larve van E. strigatus veel minder talrijk in narcissenbollen (Hodson 1927). Bij een exeperiment waarbij vochtige havermoutballen in de grond werden begraven, bleken zich zo’n vijftig larven per bal te ontwikkelen (Doane 1983).
Bron
Auteur(s)
Reemer, M.
Publicatie
- Reemer, M., Renema, W., Steenis, W. van, Zeegers, Th., Barendregt, A., Smit, J.T., Veen, M.P. van, Steenis, J. van & Leij, L.J.J.M. van der 2009. De Nederlandse zweefvliegen (Diptera: Syrphidae). Nederlandse Fauna 8: 1-442. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij, European Invertebrate Survey - Nederland.