Overslaan en naar de inhoud gaan

Boktorren Cerambycidae

Foto: Don-Alexander van Bergen

Indeling

Coleoptera [orde]
(4624 soorten in totaal / 4141 gevestigd)
Cerambycidae [familie] (139/87)
Cerambycinae [subfamilie] (41/23)
Lamiinae [subfamilie] (52/25)
Lepturinae [subfamilie] (33/29)
Necydalinae [subfamilie] (1/1)
Prioninae [subfamilie] (3/2)
Rosalia [genus] (1/0)
Spondylidinae [subfamilie] (8/7)

Indeling

Coleoptera [orde]
(4624 soorten in totaal / 4141 gevestigd)
Cerambycidae [familie] (139/87)
Cerambycinae [subfamilie] (41/23)
Lamiinae [subfamilie] (52/25)
Lepturinae [subfamilie] (33/29)
Necydalinae [subfamilie] (1/1)
Prioninae [subfamilie] (3/2)
Rosalia [genus] (1/0)
Spondylidinae [subfamilie] (8/7)

Boktorren determineren

Boktorren zijn relatief eenvoudig te herkennen en veel soorten zijn vanaf foto op naam te brengen. Met de binnenkort hier verschijnende soortzoeker boktorren kunnen alle Nederlandse soorten worden herkend. Deze tabel bevat alle in Nederland inheemse boktorren en enkele bekende en soms gevreesde exoten.

Een Nederlandstalige tabel met daarin alle soorten van Nederland, België en de aangrenzende delen van Duitsland (totaal 128 soorten) is te vinden in:

Zeegers, T. & T. Heijerman 2008. De Nederlandse boktorren (Cermabycidae). Entomologische Tabellen 2.

Lichaamsbouw

Het lichaam van een volwassen boktor bestaat uit drie delen: kop, borststuk en achterlijf. Het achterlijf is bij de meeste boktorren volledig door de dekschilden bedekt. De dekschilden zijn feitelijk verharde voorvleugels en dienen ter bescherming. Vliegen doet een boktor met zijn achtervleugels, die in rust opgevouwen liggen onder de dekschilden.

Kop

Vooraan de kever zit de kop met daarop een paar facetogen, een paar sprieten en een paar kaken. Het facetoog is vaak sterk niervormig uitgerand. Bij sommige soorten is ieder oog zelfs in twee delen (bovenste en onderste) gesplitst. De kaken dienen om voedsel mee te kauwen. Zij zijn, met een enkele uitzondering (Spondylis buprestoides), weinig opvallend. De kaken worden begeleid door twee paar tasters: de binnenste of liptasters en buitenste of kaaktasters. Deze tasters zijn meerledig: de vorm van het laatste lid verschilt tussen de onderfamilies. Doorgaans zeer opvallend op de kop zijn het paar antennen of sprieten. Deze bestaan in de regel uit 11, soms 12 leedjes. Niet alle leedjes zijn gelijk. De leedjes worden genummerd vanaf de kop. Het eerste lid is doorgaans opvallend lang en vaak verdikt. Het tweede lid is juist kort, vaak zelfs extreem kort. Het derde lid is weer lang. Vanaf het vierde lid zijn de leedjes in de regel min of meer gelijkvormig tot aan het uiteinde. Bij sommige soorten is ieder leedje naar het uiteinde aan een zijde verbreed, waardoor de spriet gekarteld wordt. Bij veel soorten is de spriet vanaf het derde lid duidelijk geringeld, dat wil zeggen dat ieder leedje lichtgekleurd aan de basis is en donker aan het uiteinde.

Borsstuk en poten

Het borststuk draagt drie paar poten, een paar dekschilden en een paar achtervleugels. Van boven is uitsluitend het voorste deel van het borststuk te zien, men noemt dit pronotum of halsschild. De vorm van het halsschild is van groot belang voor de determinatie. Deze worden hieronder nader toegelicht. Vaak heeft het halsschild een opvallende zijdoorn. Direct achter het halsschild, tussen de dekschilden, ligt een klein driehoekig structuurtje, het schildje. De poten bestaan in hoofdlijn uit drie delen: dij, scheen en tars (voet). De dij is vaak aan het uiteinde verdikt. De tars bestaat zelf weer uit een aantal tarsleedjes. Het laatste lid heeft een paar klauwtjes aan het uiteinde.

Achterlijf

De dekschilden bedekken het achterlijf in de regel grotendeels. De kleur, vorm en beharing van het dekschild vormen belangrijke kenmerken in deze tabel. De dekschilden raken elkaar aan de naad. Het dekschild is achter het halsschild aan de basis aan het lichaam vastgehecht, de achterpunt of het uiteinde van het dekschild levert vaak belangrijke kenmerken op. Het achterlijf zelf is meestal niet direct van boven te zien. Soms is de kleur van het achterlijf van belang, Men moet dus van de zijkant of onderkant naar het achterlijf kijken. Het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes is in het algemeen niet makkelijk te zien. Bij sommige soorten is er wel een duidelijk verschil in kleur of vorm. Mannetjes hebben langere sprieten dan vrouwtjes van dezelfde soort. Een viertal kenmerken verdient nog nadere aandacht. Dat zijn de lengte van de spriet, de vorm van het halsschild, de breedte van de dekschilden en de vorm van het uiteinde van het dekschild. 

Kenmerken boktorren

Over het algemeen zijn boktorren middelgrote tot zeer grote kevers met een langwerpig lichaam en met tamelijk lange tot zeer lange sprieten. Maar er bestaan ook korte boktorren, kleine boktorren en boktorren met korte sprieten. De combinatie van de volgende vijf kenmerken is karakteristiek voor de familie der boktorren:

  • spriet zonder knotsje aan het einde en zonder aanhangsels, hooguit iets gekarteld;
  • kop naar voren niet of weinig snuitvormig verlengd;
  • alle tarsen met vier zichtbare leedjes;
  • derde tarslid verbreed, tweelobbig;
  • scheen met twee eindsporen.

 

De volgende twee kenmerken zijn ook vaak bij boktorren aanwezig:

  • oog aan de voorzijde ingekeept, soms zelfs sterk uitgerand;
  • tweede sprietlid opvallend kort, veel korter dan eerste of derde sprietlid.

 

Op boktorren gelijkende groepen

Het meest verwant aan de boktorren zijn de haantjes of bladkevers (Chrysomelidae). Deze hebben de eerste vier bovengenoemde kenmerken met de boktorren gemeen, maar zij hebben geen of hooguit één eindspoor per scheen. Bovendien hebben haantjes zelden een verkort tweede sprietlid of een uitgerand oog. Over het algemeen zien haantjes er op het eerste gezicht heel anders uit dan boktorren, haantjes zijn veel korter en ronder van bouw. Maar de riethaantjes (Donacia en Plateumarus) kunnen makkelijk voor een boktor aangezien worden. Naast riethaantjes vertonen (sommige) vertegenwoordigers van de volgende keverfamilies een uiterlijke gelijkenis met boktorren. Al deze families verschillen van de boktorren doordat tenminste de voor- en middentars vijf leedjes hebben (met het vierde leedje gelobd):

 

  • Schijnboktorren (Oedemeridae). In de regel zijn deze kevers metaalgroen, met name de mannetjes hebben vaak opvallend dikke achterdij.
  • Wolkevers (Tenebrionidae: Lagriinae). Opvallend behaarde kevers.
  • Soldaatjes of weekschildkevers (Cantharidae). Dekschilden week.
  • Vuurkevers (Pyrochroidae). Spriet sterk vertakt of gezaagd.

 

Bron

Auteur(s)

Heijerman, Th., Zeegers, Th.

Publicatie