Overslaan en naar de inhoud gaan

Roodbruine graver Clivina fossor

Foto: Dick Belgers

Indeling

Scaritinae [subfamilie]
Clivina [genus] (2/2)
fossor [soort]

Een zeer eurytope soort, die voorkomt in allerhande open terreintypen op enigszins vochtige, begroeide bodem, met name in graslanden in het laagland (Lindroth 1985, Luff 1998). Volgens Lindroth heeft de soort een voorkeur voor kleigrond, nooit op puur zand. Dit kan voor Nederland niet bevestigd worden. Den Boer (1977) vermeldde de soort van uiteenlopende, heideachtige vegetaties en cultuurland. Ook Balkenohl (1988) beschreef dat hij in Westfalen op praktisch elke bodemsoort wordt aangetroffen. Marggi (1992) benadrukte dat de soort in staat moet zijn gangen in de bodem te graven, waarbij rotsbodem en ook te losse bodem zoals levend stuifzand en duinen ongeschikt zijn.

Vangpotten. Groep: EU(H) (461 series, 4.141 individuen). Waarschijnlijk door zijn ondergrondse levenswijze, is het aantal vangsten met bodemvallen over het algemeen relatief laag, ondanks het feit dat hij ter plaatse bijzonder talrijk kan zijn (vergelijk o.a. Trechus micros). De hoogste aantallen treffen we in de vochtige tot natte terreinen [21-24 en 26-33]. Op een groot grasland op kleibodem in Oostelijk Flevoland, werd hij vooral gevangen op plekken met begroeiing van russen (Juncus). Hij ontbreekt echter in het hoogveen [1] en in de duinen [7-11]. Eurytopie: 9 (PRES = 0,88 en SIM = 0,88). Bodem en Vocht: geen voorkeur. -Begeleider: wederzijds > 50% Pterostichus vernalis 55,7% (50,9%).

 

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.