Overslaan en naar de inhoud gaan

Zwartsprietfluweelloper Chlaenius nigricornis

Foto: Dick Belgers

Indeling

Harpalinae [subfamilie]
Chlaenius [genus] (6/6)

Hygrofiel. In het noorden van zijn verspreidingsgebied een echte oeverbewoner die vooral voorkomt langs eutrofe meren en (modderige) poelen, maar ook langs langzaam stromend water (Lindroth 1974, 1986), niet zelden op plaatsen die ’s winters overstroomd worden (Desender 1989a) of in graslanden met kwelwater. Het meest talrijk op klei of kleiig zand, met een rijke, maar vrij open vegetatie van riet (Phragmites australis), zeggen (Carex) etc., bijvoorbeeld in klei- of leemgroeven. Ook aan de kust in aanspoelsel (Luff 1998). In Midden-Europa in de heuvels en montaan, zelden boven de 1000 m (Burmeister 1939). Marggi (1992) noemde hem voor Zwitserland een vrij eurytope veldsoort, die niet uitsluitend aan oevers gevonden wordt, maar ook op grote afstand van het water op moerassige of anderszins vochtige bodem met een rijke vegetatie, bij voorbeeld in verlandingszones of moerassige weilanden vooral langs rivieren.

Vangpotten. Groep: H2 (40 series, 123 individuen).
De vangsten komen in hoofdzaak uit de vochtige terreintypen, zoals hoogveen en natte heiden [1-2], vochtig struweel [23], maar vooral van rietland in de IJsselmeerpolders en andere jonge terreinen [30]. De overige vangsten komen bijna altijd uit vangseries in de nabijheid van soms zeer kleine poeltjes en plassen. Eurytopie: 6 (PRES = 0,39 en SIM = 0,73). Bodem en Vocht: geen voorkeur. Begeleiders: Loricera pilicornis 73,2% (4,3%) en Pterostichus niger 70,7% (4,5%).

Bron

Auteur(s)

Turin, H.

Publicatie

  • Turin, H. 2000. De Nederlandse loopkevers, verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae). Nederlandse Fauna 3: 1-666. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.